Aan de haal met de lijkwade van Turijn
Bevat de lijkwade van Turijn toch de authentieke afbeeldingen van de gegeselde en gekruisigde Jezus? De Britse kunsthistoricus Thomas de Wesselow is op zoek gegaan naar de oorsprong van dit merkwaardige doek.
In zijn boek ”Het teken” verbindt hij zijn pleidooi voor de echtheid van de lijkwade met een herinterpretatie van het geloof in de opstanding van Jezus. De lijkwade is een linnen kleed waarop vaag het lichaam van een man te zien is met verwondingen aan de zichtbare hand, zoals die zouden kunnen zijn ontstaan bij een kruisiging. Dit zou het kleed zijn geweest waarin Jezus bij Zijn begrafenis werd gewikkeld. De vrouwen bij het graf en de discipelen hebben volgens De Wesselow niet de opgestane Heiland ontmoet, maar deze lijkwade gezien en zijn zo tot het geloof gekomen dat Hij voortleeft.
Jezus’ leerlingen, stelt De Wesselow, verwáchtten ook een opstanding, want die was voorzegd, onder meer door de profeet Daniël. Die verwachting kwam uit toen ze de afbeelding van Jezus op de lijkwade in het graf zagen. Ze interpreteerden die als „een nieuwe drager waarnaar de persoon was overgegaan, een opvolger van zijn aardse, stoffelijke lichaam.”
Toch veronderstelt de opstanding een verrijzenis in vlees en bloed, niet een etherische, spirituele aanwezigheid in een bezield doek. Maar dat geloof ontstond pas later, zegt De Wesselow, nadat de lijkwade verdwenen was.
Echtheid
Die bewuste lijkwade is voor De Wesselow het linnen doek dat, na allerlei omzwervingen, nu in Turijn wordt bewaard. Het zou van Jeruzalem naar Galilea en Damascus zijn gegaan (waar Paulus het doek zag). Later kwam het in het Griekse Edessa terecht, daarna in Constantinopel, en uiteindelijk dus in Turijn.
In de afgelopen eeuw zijn er uitgebreide wetenschappelijke discussies geweest over de echtheid van de lijkwade. In 1988 werden de resultaten bekend van radiocarbondateringen en die wijzen naar een ontstaan van het doek in de periode 1260-1390 na Christus, zodat het doek een middeleeuwse oorsprong heeft.
De Wesselow gelooft dit niet en komt met zeer veel argumenten dat het doek toch ouder is. Hier is de kunsthistoricus op zijn best, al hanteert hij ook argumenten die buiten zijn domein vallen. Een pollenanalyse zou aantonen dat het doek sporen van planten bevat uit Turkije en het Midden-Oosten.
Ketting
De auteur heeft zich grondig in het onderwerp verdiept, maar zijn redenering bestaat wel uit een aaneenschakeling van hypotheses en veronderstellingen, zoals het vaak opduikende woord ”waarschijnlijk” aangeeft. Daar ligt ook de kwetsbaarheid: als één schakel in de ketting van aannames faalt, valt het hypothetische gebouw in duigen. Als de echtheid van het doek zo aannemelijk is, waarom weigert dan de Rooms-Katholieke Kerk verder onderzoek en is zij tevreden met de ondergeschikte status van dit relikwie? De Wesselow heeft geen eigen onderzoek gedaan, en komt slechts met herinterpretaties van de resultaten van anderen.
Vervolgens verbindt de auteur de ouderdom van de lijkwade met de verhalen over de opstanding van Jezus. De oudste berichten zijn volgens hem slechts de mededelingen dat de vrouwen een doek in het graf zagen. Zij moeten onder de indruk zijn geraakt van het doek. In de voorstelling van De Wesselow waren de eerste volgelingen primitieve animisten die allerlei zaken associeerden met de indringende afbeeldingen: ze dachten aan engelen, en ook aan de hemelse figuur die als doorschijnende voorstelling op de lijkwade te zien was. Daar ligt de oorsprong van de verhalen over engelen bij het graf. Jezus is volgens De Wesselow na de kruisafneming snel begraven in één enkel doek, en de vertelling over Nicodemus en andere doeken (Joh. 19:38-39) moet in zijn optiek legendarisch zijn.
Een van de discipelen heeft de lijkwade meegenomen naar Galilea en in de kring van de discipelen laten zien. Toen kon Thomas met zijn hand de wonden van de gekruisigde aanraken. De verschijning aan de Emmaüsgangers is onhistorisch. Paulus heeft geen verschijning van de opgestane Heiland meegemaakt, maar zag in Damascus de lijkwade.
De betrouwbaarste overleveringen zijn volgens De Wesselow de niet-canonieke evangeliën van Petrus en van Filippus. In de officiële geschriften is de verkeerde voorstelling geslopen van een afzonderlijke hemelvaart, veertig dagen na de opstanding. Het lichaam van Jezus is gewoon in het graf gebleven, maar de volgelingen waren meer geïnteresseerd in het hemelse, verheerlijkte lichaam dan in het lichaam dat in het graf tot ontbinding overging.
Vooropgezet idee
Tot zover de fantasievolle weergave van De Wesselow. Zijn boek heeft een wetenschappelijke uitstraling die de minder goed geïnformeerde lezer kan overtuigen. De werkelijkheid is dat deze auteur met een vooropgezet idee probeert de opstanding van de Heiland te ontkrachten, want hij geeft eerlijk toe dat die in strijd is met zijn diepste overtuigingen als „sceptische agnost.”
Om zijn doel te bereiken neemt hij de toevlucht tot literatuur die nooit gezag heeft gekregen in de christelijke traditie, en komt hij op allerlei punten in strijd met het getuigenis van het Nieuwe Testament.
Wie enigszins op de hoogte is van de literatuur uit de eerste eeuwen kan slechts constateren dat De Wesselow de gegevens naar zijn hand zet. Dat is speculatief en roept ook veel vragen op. Zouden de vrouwen en de discipelen zo primitief geweest zijn dat ze op grond van een grafdoek geloofden in de verhoging en verheerlijking van hun Meester, terwijl het lichaam gewoon in het graf lag? Zouden de verschijningen van de Heiland allemaal herinterpretaties zijn? Wat blijft er over van Paulus’ diepe overtuiging: „Als Christus niet is opgewekt, dan is onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof” (1 Korinthe 15:14)?
Er is slechts één conclusie mogelijk: De Wesselow doet een knappe aanval op het hart van het christelijke geloof, maar kan dit slechts doen door een ongeloofwaardige, pseudowetenschappelijke reconstructie te geven die op veel punten ingaat tegen het getuigenis van de Schriften.
Boekgegevens
Het teken. De lijkwade van Turijn en het mysterie van de opstanding, Thomas de Wesselow; uitg. Het Spectrum, Houten, 2012; ISBN 978 90 0031 313 6; 544 blz.; € 24,99.