Koning Jezus
Johannes 19:19b
„Jezus, de Nazarener, de Koning der Joden.”
Jezus en de Nazarener waren alleen Zijn namen. De ene had Hij ontvangen met de besnijdenis en de andere omdat Hij te Nazareth opgevoed was. Die naam werd Hem gewoonlijk meer op een verachtelijke wijze gegeven dan om Hem van anderen te onderscheiden. Maar dat was geen deel van Zijn beschuldiging. Als Koning der Joden was Hij veroordeeld, alsof Hij schuldig was aan majesteitsschennis: de Joden hadden voorgewend meer schuld in Hem te vinden. Maar dit was de enige beschuldiging die zij voor Pilatus inbrachten. Daarover werd Hij door Pilatus onderzocht en om die oorzaak werd Hij ook alleen gekruisigd.
Geen wonder dat dit ook het opschrift werd van zijn beschuldiging. Hoewel Pilatus het plan kon hebben om Jezus onder deze beschuldiging te laten doden, moet men echter niet denken dat hij door zo te schrijven het toont te geloven, maar veeleer beoogt hij ermee de Joden te bespotten. Hij wreekt zich op hen, omdat zij hem gedwongen hadden Jezus te doden. Zo wil hij het gehele volk de laster opleggen dat Jezus hun Koning was. Maar onder dit alles werkt de goddelijke voorzienigheid, die hier Pilatus tot heraut maakte van Jezus’ Koninkrijk.
Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam
(”Kruistriomf van Vorst Messias”, 1745)