Nederlands Openluchtmuseum viert honderdjarig bestaan
„Het openluchtmuseum is een opengeslagen boek voor allen; ieder kan er naar zijn gading iets uit leeren.” Dat schreef Frederic Adolph Hoefer in 1912 over het Nederlands Openluchtmuseum, op zijn initiatief in Arnhem opgericht. In het park wilde hij de plattelandscultuur in stand houden die door industrialisatie dreigde te verdwijnen.
Begon het museum honderd jaar geleden met een enkele boerderij en een standerdmolen, inmiddels is het uitgegroeid tot een park waar je dagen kunt rondlopen zonder je te vervelen. Een opengeslagen boek is het nog steeds, maar de verhalen gaan allang niet meer alleen over het leven op het platteland.
Het museum kende de afgelopen eeuw hoogte- en dieptepunten. Verschillende keren werden gebouwen door brand verwoest. De Tweede Wereldoorlog had grote gevolgen voor het museum en de collectie (zie kader boven). In 1987 dreigde het park zelfs te sluiten, maar het kwam er weer bovenop. „Het beleid is wel veranderd”, vertelt wetenschappelijk medewerker Leendert van Prooije. „Uitgangspunt is nu: laat iets op de oorspronkelijke plaats staan zolang het daar kan blijven. Pas als dat echt niet meer kan, kunnen we erover denken om het in de collectie op te nemen.”
In de eerste decennia werden gebouwen naar het museum gehaald als postzegels in een postzegelverzameling, aldus Van Prooije. „De vraag was toen vooral: Hebben we dit type al? Zo niet, dan moesten we zorgen dat we het hier kregen.” Het is te zien op de eerste plattegronden van het park. Het landgoed was ingedeeld in provincies. Bedoeling was dat de regionale gebouwen en ambachten van Nederland een plaats zouden krijgen. Van Prooije: „Het idee was toen vooral om voorwerpen te verzamelen die door ontwikkelingen in de maatschappij buiten gebruik raakten. Nu is het meer de vraag wat er speelt in de samenleving en welk verhaal we daarover willen vertellen. Daar zoeken we de voorwerpen bij.”
Zo kwam in 2010 een houten huisje uit de jaren vijftig bij het Openluchtmuseum binnen. Het ging om een van de woningen die Noorwegen na de watersnoodramp aan Zeeland schonk. „Zo’n woning vertelt het verhaal van de strijd tegen het water, het verhaal van de vrouw die op 6-jarige leeftijd in dat huis kwam te wonen, maar ook het verhaal van internationale solidariteit. En het laat iets zien van hoe het leven doorging na de ramp.”
Papierschepper
In de loop der jaren kwamen er ook meer presentaties in de gebouwen. Aanvankelijk waren er alleen demonstraties in de papiermolen, die in de jaren dertig naar het museum kwam. „In die tijd kwam er hooguit één keer per jaar een papierschepper”, weet Van Prooije. „Vanaf de jaren vijftig werd dat veel frequenter.”
Verder was er nog lange tijd weinig te beleven, zegt André Schoneveld, die zestien jaar als papierschepper in de molen werkte en tegenwoordig de presentatiemedewerkers van het museum aanstuurt. „In 1991 werden we zelfstandig. Tot die tijd waren er overal in het park suppoosten die de gebouwen bewaakten. Ze moesten in de gaten houden dat mensen geen dingen van de muur haalden. Het was uitdrukkelijk verboden om de bezoekers dingen te vertellen.”
Van Prooije heeft in de 25 jaar dat hij in het Arnhemse museum rondloopt veel zien veranderen. „Vooral de laatste tien jaar is er hard gewerkt aan verlevendiging. Een goed voorbeeld is de rosoliemolen, een boerderijachtig gebouwtje waar koolzaad of lijnzaad werd gemalen met behulp van paarden en vervolgens olie werd geslagen. De molen is in de jaren dertig al naar het museum gekomen, maar heeft vele jaren stilgestaan. Als bezoekers hun hoofd om de hoek van de deur staken, zagen ze alleen stoffige machinerie. O, hier is niks, zeiden ze, en dan gingen ze weer. Het daagde hen niet uit.”
In 2003 besloot de Bank Giro Loterij het Openluchtmuseum te gaan steunen. Het geld dat op die manier binnenkwam, was speciaal bedoeld voor de verlevendiging. Zo is ook de rosoliemolen weer tot leven gebracht. „Doordat de machine zo lang stil had gestaan, moest het hele mechaniek vervangen worden”, herinnert communicatiemedewerker Caroline Berkhof zich. „Als je tegenwoordig het museum binnenkomt, hoor je het geluid van de stenen die het zaad kneuzen. Je ruikt de olie en er staan mensen bij die erover kunnen vertellen. Waar bezoekers het eerder in twee seconden bekeken hadden, blijven ze nu een halfuur staan.”
Molukse barak
Het mooiste plekje van het park is voor zowel Berkhof als Van Prooije de Molukse barak. De Molukse gemeenschap kwam in 2001 zelf met de suggestie om haar verhaal in het museum op te nemen. „Dat was op zich al bijzonder”, zegt Van Prooije. „Maar de emoties die loskwamen bij de opening van de barak vergeet ik nooit meer. Het gevoel dat zij ook een plek kregen in de Nederlandse geschiedenis werd als het ware gematerialiseerd door dat gebouwtje in het Openluchtmuseum.”
De Molukse barak staat symbool voor de nieuwe wind die in het museum is gaan waaien. De drijfveer is kennelijk niet langer alleen het bewaren van de typisch Nederlandse cultuur voor het nageslacht. En of het verhaal dat verteld moet worden zich nu afspeelt in het dorp of de stad, is ook niet langer belangrijk meer.
Pieter-Matthijs Gijsbers is als directeur van het museum sinds 2009 verantwoordelijk voor het beleid. De nieuwste aanwinst van het museum, drie woningen uit de Amsterdamse Jordaan (zie kader), zijn volgens hem dan ook geen breuk met het verleden. „Het is wel een statement. In het park laten we al honderd jaar iets zien over het dagelijks leven. Voorheen was dat vooral gericht op het leven op het platteland. De laatste tijd was er al meer stad in het museum, maar nog nooit zo duidelijk als nu.”
Verbreding is noodzakelijk, stelt Gijsbers. „Als je het hebt over het dagelijks leven van Nederlanders kun je niet meer om de stad heen.” Het is ook een bewuste keus om de cultuur die migranten meebrengen een plaats te geven in het museum. „Nederland is al eeuwen een handelsland waar mensen komen en gaan. Joden en Vlamingen, Molukkers en Surinamers, later Turken en Marokkanen. Hun verhaal vertellen we hier ook.”
Komt met die focus op de nieuwe Nederlanders het oorspronkelijke doel van het museum –het behoud van de Nederlandse cultuur– niet in het gedrang? Gijsbers denkt van niet. „We doen geen gram af van wat er al staat. Het is niet goed als de nieuwe dingen het oude verdringen. Maar we moeten ook beseffen dat wat vroeger vreemd was, zoals nasi, bami en kroepoek, nu voor de meeste Nederlanders heel vertrouwd is geworden.”
Honderd jaar Nederlands Openluchtmuseum
Het Nederlands Openluchtmuseum viert dit jaar zijn honderdjarig bestaan. Morgen wordt het jubileumjaar feestelijk ingeluid met de opening van de Amsterdamse Westerstraat, waarbij koningin Beatrix aanwezig zal zijn. De gemeente Amsterdam heeft zes panden die op de oorspronkelijke locatie moesten verdwijnen aan het Openluchtmuseum geschonken. In het Arnhemse park zijn de huizen weer opgebouwd. Ze geven een indruk van het dagelijks leven in de Jordaan. Het gaat om drie kleine arbeiderswoningen uit de achttiende eeuw. De presentatie rond de gebouwen verbeeldt het verval tot erbarmelijke krotten en laat zien hoe de allerarmsten er tot het begin van de twintigste eeuw een onderkomen vonden. Achter de statige gevels kunnen bezoekers de sfeer proeven van een Jordaans café en de bedrijvigheid in het postkantoor ervaren. In het zogeheten Turkenpension is te zien hoe gastarbeiders in de jaren zestig een voormalige behangerszaak betrokken.
Museum in oorlogstijd
De Tweede Wereldoorlog was een roerige tijd voor het Openluchtmuseum. Toen in september 1944 de inwoners van Arnhem moesten evacueren, trokken 600 mensen uit nabijgelegen wijken in de gebouwen op het museumterrein. In januari 1945 zouden de laatsten pas weer vertrekken.
Het werd geen gemakkelijke tijd voor de evacués. Er was geen stromend water in het museum en veel keukens werkten niet. De mensen moesten zich wassen in de vijver bij de Zaanse buurt en deden daar ook de was. In het bos werden latrines gegraven. Ongevaarlijk was het ook niet. Een van de mensen die het terrein verlieten, kwam om toen hij door een granaat werd geraakt. Hij werd in de kruidentuin van het museum begraven. Een andere man van wie de Duitsers vermoedden dat hij in het verzet zat, werd vlak bij de Delftse molen doodgeschoten.
Er waren ook hoogtepunten. In het koopmanshuis, tijdelijk ingericht als ziekenhuis, werden drie baby’s geboren. Twee van hen kregen namen met de initialen van het Nederlands Openluchtmuseum, N. O. M. Om ruimte te maken voor de evacués werd een deel van de collectie opgeslagen in de tentoonstellingsgebouwen. In februari 1945, toen de evacués weg waren, vielen er V1’s zo dicht bij die gebouwen dat veel van de collectie verloren ging.