Om Sions Wil
„Als wij in deze tijden weer beginnen sterk te worden, als wij persoonlijk en collectief, zónder vrezen en zónder reserve in een ”christelijke beweging” staan, dan is het tijdperk ingeluid dat wij Hem ijskoud zullen verloochenen.” Deze woorden uit 1930 spraken ds. P. van der Kraan aan, schrijft hij in Om Sions Wil.
„Waarom? Het zijn woorden met een bijna profetische geladenheid. Ze werden gesproken in een tijd waarin alles nog toekomst leek te hebben wat inmiddels, zo’n tachtig jaar later, zo goed als afgebroken is. Wat in 1930 nog toekomst leek te hebben, maar wat inmiddels tot de grond is afgebroken, is de verzuiling, die vooral onder Kuyper groteske vormen had aangenomen. Wat is van dat machtige bolwerk over? (…) Wat voor de vaders (en moeders) die aan de wieg van de refozuil stonden, bittere noodzaak was, meestal zaak van geestelijke strijd en veel gebed, is van lieverlede bezit geworden waarmee we ons sterk waanden. Kijk er niet van op dat een volgende generatie deze (geestelijk begonnen) erfenis verkwanselt. Het belangrijkste werd in veel gevallen niet voorgeleefd en doorgegeven: een levend geloof. Anders gezegd: een leven dat wortelt in de verborgen omgang met God. Wat onze kracht leek, is onze zwakheid geworden. Ik besef dat ik generaliseer. Maar anderzijds valt de vraag te stellen of het zover gekomen zou zijn met de refozuil als nu het geval is, wanneer dat levend geloof in brede kringen onder ons aanwezig was geweest, als vaders en moeders eruit geleefd hadden, het hun kinderen voorgeleefd hadden. Als daarvan sprake was geweest, zou de refozuil dan zo’n omvang hebben aangenomen als ze nu heeft? Het levend geloof heeft zoveel niet nodig, heeft genoeg aan het Woord. Vanzelf zouden ‘eigen’ scholen ontstaan (zoals is gebeurd) waar het onderwijs in strijd kwam met de belofte van de doop. Maar zou men er niet van afgezien hebben om een machtig en massief bolwerk op te richten? Vanuit het besef dat niets, maar dan ook niets anders de wereld kan overwinnen dan wat uit God geboren is, alleen het geloof (1 Joh. 5:4)?”