SCP: Nederlander somberder over toekomst
DEN HAAG (ANP) – Steeds meer Nederlanders vinden dat het de verkeerde kant op gaat met het land. Ook in veel andere Europese landen neemt de somberheid over de toekomst toe.
Dat blijkt uit een vrijdag gepubliceerd onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) over het eerste kwartaal van 2012. Twee derde van de Nederlanders (67 procent) is pessimistisch over de toekomst. Volgens de onderzoekers vindt slechts 21 procent dat het de goede kant op gaat met ons land. In het tweede kwartaal van vorig jaar was dat nog 32 procent.
De economische crisis zorgt vooral voor de sombere stemming: 65 procent verwacht dat de economie het komende jaar verslechtert. Dat was een jaar geleden 21 procent. Ongeveer 30 procent van de bevolking verwacht dat de eigen financiële situatie slechter wordt, tegen 18 procent een jaar geleden.
Ondanks het toegenomen pessimisme blijven Nederlanders onverminderd tevreden met hun eigen leven. Volgens het SCP is 89 procent tevreden met de eigen gezondheid en 82 procent met de eigen financiële situatie.
In andere landen in Europa is sprake van een soortgelijke stemming. Ook daar zijn mensen somberder over de toekomst van hun land, maar best tevreden met de eigen situatie. Het aandeel mensen dat vindt dat het de goede kant op gaat, daalde in Denemarken van 59 naar 36 procent, in Frankrijk van 42 naar 15 procent en in Griekenland van 35 naar 7 procent. Nederlanders zijn gemiddeld meer tevreden met het eigen leven, de economie en de democratie dan inwoners van andere Europese landen, aldus het SCP.
Iets meer dan de helft van de Nederlanders (51 procent) heeft voldoende vertrouwen in het kabinet. Bij de Tweede Kamer is dat 56 procent. Die waardering voor de Haagse politiek is even hoog als begin vorig jaar.
Nederlanders vinden meer verdraagzaamheid en socialer gedrag het belangrijkste maatschappelijke probleem. Op de lijst met prioriteiten zijn de economische thema’s gestegen, zoals het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Mensen willen meer geld uitgeven aan onderwijs, gezondheidszorg en werkgelegenheid en minder aan ontwikkelingshulp en militaire missies.