Rabbijn Van de Kamp: Religieuze groepen te bescheiden
GOUDA – In de discussie over de koosjere slacht gaat het niet zozeer om „dat stukje vlees of een knakworstje”, aldus rabbijn Lody van de Kamp. „Wat hier speelt, is dat de overheid zich dreigt te gaan bemoeien met óns verstaan van onze eigen levensbeschouwing. Met iets wat met goddelijk gezag op onze schouders is gelegd.”
Daarom verbaast het hem ook dat het vanuit de kerken zo stil is gebleven rond het wetsvoorstel van de Partij voor de Dieren (PvdD) om onverdoofd ritueel slachten te verbieden, zei hij woensdag in Gouda. „Ook hun belangen zijn hier in geding. De vrijheid van godsdienst staat op het spel.”
In het Conservatief Café in Gouda presenteerde Van de Kamp zijn ”Dagboek van een verdoofd rabbijn”, met daarin „persoonlijke notities bij een politieke aardverschuiving” (uitg. Boekencentrum). De Amsterdamse rabbijn zou hierover in debat gaan met een vertegenwoordiger van de PvdD, maar die kreeg eind vorige week van zijn fractie te horen dat hij zich niet in het openbaar over dit onderwerp mocht uitlaten.
„Het gaat hier blijkbaar om een gevoelig thema, ook voor de Partij voor de Dieren”, merkte Wilco Boender, voorzitter van het Conservatief Café, in zijn openingswoord op. „Toen ik dit te horen kreeg, heb ik gebeld met de fractie en met het partijbureau. In dat gesprek heb ik de PvdD vergeleken met de PVV. Daar waren ze not amused over. Maar, ja, feit blijft toch dat iemand een spreekverbod heeft gekregen. En dat betreuren wij. Van een fundamenteel debat kan vanavond dus –opnieuw– geen sprake zijn.”
Rabbijn Van de Kamp overhandigde het eerste exemplaar van zijn boek aan CDA-senator Terpstra. „En in hem aan al degenen in de Tweede en de Eerste Kamer die ons de achterliggende tijd hebben gesteund. Hulde! Want ook zij hebben het niet altijd gemakkelijk gehad. Je zou maar haatmails krijgen.” Ook SGP’er Dijkgraaf en ChristenUnie-Kamerlid Wiegman waren gisteravond van de partij.
Terpstra op zijn beurt noemde met ere de senatoren Schaap (VVD), Schrijver (PvdA) en Bakker (D66), die het in de Eerste Kamer hebben opgenomen voor de belangen van de Joodse en islamitische gemeenschap. „Het doorwrochte betoog van Schrijver over de omkering van de bewijslast verdient het om als bijlage bij uw boek te worden opgenomen.”
Meermalen herinnert rabbijn Van de Kamp in zijn boek aan de –beladen– geschiedenis van het Joodse volk als het gaat om het koosjer slachten. Ook gisteravond stak hij hiermee in. „Het is midden jaren tachtig. Samen met nog iemand zit ik op het departement van Landbouw en Visserij, tegenover staatssecretaris Ploeg. Het gaat ook over de rituele slacht, over een verbod op de export daarvan.
Op een gegeven moment zegt een van de aanwezigen: „Rabbijn Van de Kamp, we weten toch allemaal dat toen u in Auschwitz zat –ik ben trouwens van 1948– u de wetten op dit punt ook niet kon naleven?” Ik keek naar rechts, naar links. Er was niemand die reageerde. We zijn toen opgestaan, en hebben gezegd: „Wij beschouwen dit gesprek als geëindigd.” Met Ploeg is het later overigens wel weer goed gekomen.”
Maar is het wel zo wijs om in deze discussie steeds naar ”toen” te verwijzen? wilde interviewer Cor Verkade weten. „Roept dat geen onnodig irritatie op?” Van de Kamp: „Ik ben me daar zeer van bewust, probeer daarin ook heel zorgvuldig te zijn. Maar de werkelijkheid is dat het wetsvoorstel van Thieme zeker bij de oudere Joden onvermijdelijk associaties oproept met de anti-Joodse maatregelen van de nazi’s. En de eerste, in 1934, was een verbod op de koosjere slacht.”
In hoeverre ziet de orthodoxe rabbijn deze „strijd” als een „geestelijke strijd”? Van de Kamp, na enig aandringen: „Wat hier speelt, heeft alles te maken met het feit dat Nederland massaal afscheid heeft genomen van de kerk. En bij de nieuwe generaties is er niet alleen meer sprake van een afscheid nemen van, maar ook van een afzetten tegen. Er is iets ernstigs aan de hand, en de gevolgen worden steeds zichtbaarder.”
Anderzijds, vervolgde hij, „vind ik dat we als religieuze groepen te bescheiden zijn. We zijn te bescheiden, terwijl daar geen aanleiding toe is.”