„Altijd een onwetende gebleven”
Alleen de lagere school doorliep hij. Als arbeider ging hij zijn weg door het leven. „Ik ben als een onwetende geroepen, en altijd onwetend gebleven.” Onlangs herdacht P. Boom dat hij een halve eeuw geleden als ambtsdrager werd bevestigd in de gereformeerde gemeente van Berkenwoude. „De Heere heeft me altijd lieflijk geleid.”
Naast zijn stoel ligt het kerkhistorisch tijdschrift Oude Paden. Hij leest er graag in, zegt hij. „Al denk ik wel eens: Zou het nu echt zo gegaan zijn? Staat de mens hier niet te veel in het middelpunt?”
Zelf liet de 81-jarige elementen uit zijn levensgeschiedenis optekenen in het boek ”Tot opzieners gesteld” (deel 1). „Als ik dat weer eens lees, dan denk ik: Ik had nog zo veel méér kunnen zeggen. Want over die Koning kom je nooit uitgepraat. Daar is de eeuwigheid voor nodig.”
Pieter Boom werd op tweede kerstdag 1921 geboren in Polsbroek. Na zijn huwelijk, in 1947, verhuisde hij naar Berkenwoude. En daar, te midden van de weilanden en sloten, woont hij nog altijd. Samen met zijn vrouw.
„Als ik het goed zie”, zegt hij, „is de Heere al in mijn kinderjaren Zijn wondere werk in mij begonnen. Maar ik heb het er toen nooit voor kunnen houden. Wel was er de lust tot het onderzoeken van Gods Woord. Soms zag ik me ook al voor een gemeente staan. Maar de bestrijdingen waren vele. Ik hoefde geen vrouw te zoeken, want ik zou jong sterven. En als er één niet tot het volk behoorde, was ik het wel.”
Het duurde tot op zijn dertigste. „Toen kwam ik in de afsnijding terecht. Maar toen sprak de Heere ook tot mijn ziel: „Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrots, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet en uw gedaante is lieflijk.” Ik zat daar, in de diepte van de kloof. En toen gebeurde dat onbegrijpelijke wonder: Christus Zelf kwam in die kloof. Toen werd ik ook teruggeleid, naar het ogenblik waarop Hij me was gaan trekken. Dat moet op m’n derde of vierde zijn geweest.”
Boom groeide op in een hervormd gezin. In zijn verkeringstijd maakte hij de overstap naar de gereformeerde gemeente van Berkenwoude. „Daar, onder de leesdiensten, werd m’n hart verklaard.” Toch deed het hem „smart” de kerk van de Reformatie te verlaten. „Maar de Heere beloofde dat er altijd getrouwen in die kerk zouden blijven. Dat gaf rust.”
In 1949 stond hij voor het eerst op tweetal, voor diaken. Gekozen werd hij niet. „Daar was ik wel zo blij mee. Ik was van een last bevrijd.”
Niet lang daarna „brak het ogenblik aan dat de scheuring plaatsgreep”, 1953. Boom wil er maar niet te veel over zeggen. „Het was zo smartelijk. In een vergadering waarop zowel de mannelijke als de vrouwelijke leden van de gemeente bijeen waren, werd gezegd: „We scheiden ons af, want het gaat niet goed met de synodale kerk. Wie niet meegaat, heeft hier geen plaats meer.” Na afloop werd het kerkgebouw vergrendeld.”
Hij kon niet mee. „God leidt ons naar de plaats waar Hij ons hebben wil. Maar met verschillende van de uitgetredenen heb ik nog altijd banden. Ach, waar je hart wordt verklaard, daar krijg je banden mee.”
Het gevaar te ver over te hellen naar één kant is, zegt Boom, in beide kerkverbanden aanwezig. „De synodalen zijn te ver naar de ene kant gegaan; de uitgetredenen te ver naar de andere kant. Want o, die ruimte van het zalig worden! Die kun je nooit te ruim nemen. Wet én Evangelie. Aan de ene kant de onmogelijkheid van het zalig worden. Maar anderzijds ook die rijkdom in Christus, voor de diepst gevallen zondaar. En als je daar zelf iets van hebt gesmaakt, zou je het iedereen wel willen geven.”
Tweederde van de gemeente bleef in ’53 binnen het verband van de Gereformeerde Gemeenten. Maar ambtsdragers waren er niet meer. Omdat Stolwijk echter ook was gescheurd, „waren daar twee ambtsdragers over.” Op 22 juli werd Boom gekozen tot diaken in de nieuw gevormde gemeente.
In 1956 werd hij ouderling. „Dat heeft een hele strijd gekost. De kerk was zo op m’n hart gebonden, dat ik niet anders dacht dan dat ik predikant moest worden. Om rust te krijgen, ben ik daarmee naar de kerkenraad gegaan. Maar ik wist er geen woord uit te brengen. Zo leerde de Heere me dat ook een ouderling een roeping moet hebben. Ik heb me toen over mogen geven. „Ik zal raad geven”, zei de Heere, „Mijn oog zal op u zijn.” En dat is waar geworden. Hij gaf moed en kracht, steeds weer.”
Eén keer, zegt Boom, „vergeet ik nooit meer. Daar stond ik, onder aan de preekstoel. Ik voorgaan? Het ging niet meer. Maar toen gaf de Heere me zo te zien dat er nog meezuchters in de gemeente waren. En toen ging het, hè. Er was een wisselwerking. Zo ben ik Zijn hulp menigmaal gewaar geworden, juist door de oefening van het leven. Want het gaat niet om een ambtsdrager. Die Koning, Christus, moet eeuwig leven!”
Er is nóg zo’n onvergetelijk moment in zijn leven. „Ik kon die zondag bijna niet uit bed komen. Naar de kerk gaan ging niet. Maar ik lag op dat bed of ik op rozen lag. Want de Heere ging doortrekken. Hij ging afsnijden. Daar stond ik, voor Zijn gericht. Satan stond aan mijn rechterhand. „Je hebt nog nooit de eer van God bedoeld”, zei hij. Maar het raakte me niet. „Heere, Gij weet alle dingen. Al zou U me voor eeuwig wegdoen, dan nog is het goed. En toen kwam die gezegende Borg, Die sprak: De Heere schelde u, gij satan, Hij Die Jeruzalem verkiest! Is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? En toen moest hij wijken; het was: Mijn vrede geef Ik u, Mijn vrede laat ik u. Toen mocht ik zien dat ik een van Zijn eigen gekochte schapen ben. Ik kon het niet geloven. Maar de Heere bepaalde me bij Psalm 56:6: Gij hebt mijn ziel… Dat „Gij” hè, in iedere regel. Want dan blijft er maar één Persoon over, gegeven tot rechtvaardigmaking, heiligmaking, ja tot een volkómen verlossing.”
De gemeente van Berkenwoude telt zo’n 300 leden en doopleden. Nooit heeft ze een predikant gehad. De kerkenraad bestaat uit vier ouderlingen en drie diakenen. Boom is nog altijd voorzitter. Wordt hij niet te oud? „Och ja, dat hoor je wel eens zeggen. En ze hebben nog gelijk ook. Maar hoe zou ik uit de kerkenraad kunnen gaan als ik niet kan zeggen dat de Heere me eruit wil hebben? Hij zet je erin, en Hij zet je er ook weer uit. Acht jaar geleden dacht ik ook dat ik moest stoppen. Maar de Heere zei: Ik zal zorgen dat er nog zaad zal komen, en nazaad. En dat heeft Hij gedaan - tot mijn grote verwondering.”
Berkenwoude staat niet zo hoog aangeschreven, zegt Boom. „Laatst zei iemand dat nog tegen me. Ik zeg: Het klopt. Maar wat ik nu zo’n wonder vind, is dat de Heere hier nog wil werken.”
Zorgen maakt hij zich over het geheel van de Gereformeerde Gemeenten. „Soms houd ik m’n hart vast. Of het zo door kan gaan, weet ik niet. Er is zo veel wrijving.
Er kan ook zo veel bij door. Dat afhankelijke leven; die vreze des Heeren, die doet wijken van het kwade, wordt zo gemist. De wereldgelijkvormigheid is groot, en de godsdienst heeft zo’n sprong genomen. Maar we zullen moeten sterven aan onze godsdienst! Om als een goddeloze gerechtvaardigd te worden.”
Er is maar één bede, zegt hij. „Of die Geest nog eens mag gaan waaien. Want alleen dán zullen dorre doodsbeenderen levend worden.”