De impasse in Syrië
Syrië sluit dezer dagen een cyclus af waarbij in diverse Arabische landen werd herdacht dat precies één jaar geleden de volkswoede tot uitbarsting kwam die in de euforische sfeer van de eerste dagen al snel de term Arabische lente deed inburgeren.
In de veelal versteende en verstarde politieke structuren van het Midden-Oosten was van oudsher weinig ruimte voor een oppositie die met een eigen eisenpakket van zich liet horen. De Arabische wereld heeft een geheel eigen DNA dat veel ruimte schiep voor de in westerse ogen bijna onbegrensde autoriteit van clan- en stamoudsten enerzijds en religieuze sjeiks anderzijds.
Vanuit deze invalshoek bezien leken de autoritaire regimes die het gezicht van de Arabische wereld zouden bepalen in het naoorlogse tijdperk van de moderne natiestaten, eerder de voortzetting van een oude traditie dan een anachronisme in de lokale geschiedenis. Er hadden in deze jaren echter enkele ontwikkelingen plaats die wrok en ressentiment deden ontstaan die beide decennialang via een repressieve politiek beteugeld konden worden, totdat uiteindelijk de bom barstte en alle sluimerende onvrede –te beginnen in Tunesië– aan de oppervlakte kwam.
Ten eerste werden de oude traditionele tribale en religieuze autoriteiten uitsluitend geaccepteerd door de leden van een bepaalde stam of religieuze denominatie en hadden deze gezagsdragers geen enkele legitimiteit buiten de eigen groep. De nieuwe natiestaten en de hiermee verbonden Arabische regimes werden echter door veel bewoners in dit gedeelte van de wereld ervaren als een soort van suprastructuur die van haar leden –nu burgers genoemd– eiste hun eerste en primaire loyaliteit te verleggen van de eigen vertrouwde subgroep naar een nieuw centraal staatsgezag.
De problemen die hieruit voortkwamen, waren niet nieuw, want vier eeuwen Osmaans gezag in de Arabische regio zijn vooral de geschiedenis van opeenvolgende sultans die streden tegen rebellerende stammen en religieuze groeperingen die weigerden het centrale gezag van Istanbul te erkennen.
De Arabische regimes werden in deze zin de politieke erfgenamen van de Osmaanse sultans, die er gedurende vier eeuwen wezenlijk niet in geslaagd waren de vaak gespannen verhoudingen tussen lokaal en centraal gezag op te lossen.
Het is een oud probleem, dat, naargelang de omstandigheden, steeds een andere vorm aannam. De Osmaanse sultans werden algemeen erkend als de legitieme leiders of kaliefen van de soennitisch-islamitische wereld en daarom nam het gezagsprobleem aan het begin van de twintigste eeuw de vorm aan van Arabisch nationalisme versus de Turken.
Daarentegen lijkt het inmiddels eerder de gedaante aan te nemen van een religieuze strijd tegen seculiere elites die vaak terecht van corruptie worden beschuldigd. Dat mag echter niet camoufleren dat de strijd zich ook en vooral concentreert op de bevoegdheden van het centrale gezag.
Het vraagstuk van de legitimiteit van dit centrale gezag werd nog verergerd doordat de elites in de nieuwe Arabische natiestaten vaak nauw werden geassocieerd met één bepaalde stam (zoals in Libië en Jemen) of één specifieke religieuze groepering, zoals in de Syrische situatie.
Het is zoals gezegd een complex en eeuwenoud probleem dat vier eeuwen Osmaans bestuur niet wist op te lossen en waarbij het nog maar de vraag is of het westerse recept van democratie via vrije verkiezingen wél een oplossing zal blijken te zijn.
Toen begin vorig jaar de volksrebellie tot uitbarsting kwam in Tunesië en Egypte konden weinigen vermoeden dat een jaar later juist het relatief gesloten Syrië in het middelpunt van de regionale en internationale belangstelling zou staan.
De Syrische crisis heeft zowel de Arabische wereld als de internationale gemeenschap ernstig verdeeld en de beeldvorming over deze crisis is verwarrend en gefragmenteerd. In de buurlanden Irak en Libanon wordt onderkend dat de strijd in Syrië zowel sektarischer als gewelddadiger wordt, waarbij in toenemende mate sprake blijkt te zijn van ongenode gasten zoals de terreurorganisatie al-Qaida.
Ingrediënten die weinig goeds voorspellen en die juist Irak en Libanon beducht maken, omdat beide landen in een recent verleden zelf het toneel vormden van een bloedige sektarische burgeroorlog die diepe en tot op heden ongeheelde wonden sloeg in het nationale bewustzijn.
Lange tijd overheerste in de beeldvorming de perceptie van een patstelling tussen vreedzame demonstranten en een ongenaakbaar regime, dat met geweld reageerde op de legitieme eisen van de bevolking.
In deze geglobaliseerde wereld met zijn moderne en snelle communicatietechnologieën woedt rond iedere strijd een complete mediaoorlog, wat beeldvorming tot een wapen maakt. Een gevaarlijk wapen zelfs, omdat de partijen of groeperingen die het beste in staat blijken te zijn om deze beeldvorming te beïnvloeden en te sturen vaak in belangrijke mate het verloop van de strijd bepalen.
Ook de Arabische krant al-Akhbar hield zich in de editie van 13 maart bezig met het probleem van beeldvorming. In een uitgebreid artikel over Syrië werd een aantal e-mails en Facebookgesprekken gepubliceerd die inwoners van de Syrische stad Idlib voerden met verwanten elders in de wereld.
Zoals bekend is er in Idlib recentelijk sprake geweest van grootschalige acties van het Syrische leger, waarna er –net als eerder in Homs– foto’s verschenen van aangerichte verwoestingen. De inwoners van Idlib echter die in al-Akhbar worden geciteerd, maken vrijwel zonder uitzondering melding van het feit dat gewapende militanten enkele dagen voor de komst van het Syrische leger begonnen waren op grote schaal zogenaamde „Improvised Explosive Devices” (IED) in Idlib te gebruiken.
IED’s zijn een soort landmijnen die op afstand tot ontploffing kunnen worden gebracht. De inwoners van Idlib schrijven dat gewapende militanten deze IED’s gebruikten om politie- en legerposten aan te vallen en tevens om zo veel mogelijk schade aan te richten.
Een zekere Ziad schrijft dat zeker 200 gewapende militanten zich verzameld hadden bij het huis van zijn grootmoeder in een christelijke wijk van Idlib en dat de woning van zijn oma grotendeels verwoest werd doordat een IED tot ontploffing werd gebracht. Andere scribenten melden dat leden van de gewapende oppositie zware wapens hadden gestationeerd op de daken van moskeeën en dat het Syrische leger in een hevige strijd was verwikkeld met gewapende opposanten die vanuit Turkije Idlib trachtten te bereiken.
De krant al-Akhbar noteert in een analyse van deze correspondentie dat vooral de defaitistische toon van de schrijvers opmerkelijk is. Zij vragen zich meerdere malen moedeloos af: „Wie zal ons geloven?” Deze vraag voert terug naar het belang van de beeldvorming over wat zich nu werkelijk in Syrië afspeelt.
Zonder partij te kiezen in het conflict lijkt het verantwoord om te constateren dat de perceptie van de Syrische crisis vooral wordt bepaald door informatie die wordt verstrekt door de Syrische oppositie in het buitenland, die er geen geheim van maakt dat ze slechts het ten val brengen van het Syrische regime beoogt.
De Amerikaanse denktank Stratford stelde onlangs dat „de meeste beweringen van de Syrische oppositie oftewel zwaar overdreven zijn of zelfs volkomen onjuist.” Stratford concludeert dat dit meer zegt over de zwakheid en diepe verdeeldheid van de Syrische oppositie dan over het Syrische regime, waarvan steeds wordt beweerd dat het van binnenuit in elkaar aan het storten is.
Na een jaar van strijd blijkt dit regime echter nog steeds stevig in het zadel te zitten, terwijl het juist de oppositie is die steeds meer verbrokkelt. In toenemende mate gaan bovendien gewapende elementen het beeld bepalen.
Een weerspiegeling van deze situatie was te horen in de oproep van Khalid Khoja van de Syrische Nationale Raad (SNC) die enkele dagen geleden in de Turkse krant Today’s Zaman de internationale gemeenschap bijna smeekte om de SNC te steunen en te erkennen, „omdat het risico steeds groter wordt dat de oppositie in handen komt van militanten en militairen met uitschakeling van civiele groeperingen.”
Vandaar dat de Syrische oppositie recentelijk VN-bemiddelaar Kofi Annan bezwoer dat er in Syrië sprake was van een humanitaire ramp en dat de internationale gemeenschap diende in te grijpen. Daarbij werd verwezen naar de dramatische situatie in de stad Homs.
Maar juist in Homs blijkt het beeld verwarrend te zijn. Nu de kruitdampen enigszins zijn opgetrokken, komen er steeds meer tegenstrijdige berichten vanuit de stad. Verschillende analisten wijzen erop dat de gewapende oppositie in Homs het Syrische leger duidelijk heeft geprovoceerd met voortdurende aanvallen op leger- en politieposten die totaal niet gerelateerd waren aan de „bescherming van de burgerbevolking”, die uiteindelijk het slachtoffer werd.
Denktank Stratford komt na een zorgvuldige analyse van beeldmateriaal tot de conclusie dat „het Syrische regime getracht heeft bloedbaden in Homs zo veel mogelijk te beperken om het scenario te vermijden van een buitenlandse interventie op humanitaire gronden.”
Dat wist overigens niet de rauwe werkelijkheid uit dat er in Homs wekenlang sprake is geweest van hevig geweld over en weer.
Ondertussen rest de Syriërs zelf slechts de zorg om te overleven in een economisch deplorabele situatie waarin alles steeds schaarser en duurder wordt. Onder hen en met hen levend deel ik steeds vaker de visie van veel Syriërs dat de crisis in hun land allang zou kunnen zijn opgelost, ware het niet dat te veel buitenlandse krachten met hun eigen agenda’s dit blijkbaar wensen te voorkomen.