Commentaar: Helden eerlijk beoordelen
De gemeenteraad van Hoorn zet een punt achter de discussie rond het standbeeld van Jan Pietersz. Coen. Een groep burgers wil dat in de tekst bij het standbeeld van deze gouverneur-generaal van Nederlands-Indië nadrukkelijk wordt uitgesproken dat hij zijn succes op gewelddadige wijze boekte.
De raad heeft nu bepaald dat er in de tekst op de sokkel wordt gezegd dat Coen een krachtdadig en visionair bestuurder was, maar „evenzeer wordt bekritiseerd om zijn gewelddadig optreden.”
De indiener van het burgerinitiatief vindt deze tekst nog niet ver genoeg gaan. Hij wil explicieter vermeld hebben dat Coen verantwoordelijk is voor de volkerenmoord van 1621. Feitelijk vindt hij dat de 17e-eeuwse bestuurder van Nederlands-Indië helemaal geen standbeeld verdient.
Met het richten van hun pijlen op Coen gaan de critici voorbij aan een belangrijk punt waar de historicus Gerretson al in 1943, toen er ook kritiek op Coen leefde, op wees. Coen trad namelijk niet op als privépersoon, maar als representant van de Hoogmogende Heren Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden. „Als zodanig kon hij niet ‘tyrannelijk’, niet naar eigen willekeur handelen,” stelt Gerretson. Hij geeft toe dat de strafbepalingen ons wreed en de procedures ons absurd voorkomen. „Maar ons subjectieve oordeel dienaangaande kan Coens morele karakter niet treffen. (…) Hij had slechts toe te zien, dat de gegeven wet objectief en zonder aanzien des persoons werd toegepast.” Met andere woorden: wie heftige kritiek op Coen heeft, zal nog meer kritiek op het eigen vaderlands verleden moeten hebben.
Dat plaatst de actie van het burgerinitiatief in Hoorn in breder perspectief. Er is een beweging gaande die eropuit is forse correcties aan te brengen op de visie op het eigen verleden. Zo bepleitte de historicus Chris van der Heijden deze week het opstellen van een zwarte canon van onze geschiedenis. Hij vindt dat de bestaande opsomming van vijftig memorabele gebeurtenissen een te rooskleurig beeld geeft.
Op zichzelf is er niets mis met het bijstellen van het historisch beeld. Nieuwe inzichten en nieuwe ontdekkingen kunnen daar alle reden toe geven. Het werk van Van der Heijden over de Tweede Wereldoorlog is daar een voorbeeld van. Hij heeft duidelijk gemaakt dat veruit de meeste Nederlanders niet uitgesproken goed of uitgesproken fout waren, maar er tussenin zaten. Toch schuilt er in deze roep om bijstelling van de geschiedenis een gevaar. Men houdt al snel te weinig rekening met de tijdsomstandigheden en de mores in het verleden, waardoor het oordeel naar de maatstaven van nu niet eerlijk is ten opzichte van de mensen toen.
Daar komt nog bij dat Nederlanders in het algemeen moeite hebben met mensen die boven het maaiveld uitsteken. Van heldendom moeten Hollanders niet veel hebben. Met gedrevenheid worden minpunten van helden opgesomd. Ze moeten bijna volmaakt zijn willen ze volgens kritische geesten het predicaat held waard zijn. Maar met het weggummen van helden uit de geschiedenisboeken verliest ons volk identificatiefiguren die het broodnodig heeft.