Commentaar: Biddag
De jaarlijkse nationale biddag voor gewas en arbeid valt vaak in de lijdenstijd. Midden in een zevenweekse periode van inkeer komt de christelijke gemeente samen voor de biddag.
In de gereformeerde traditie is de aandacht voor de lijdenstijd sober en zonder voorgeschreven rituelen. Veel te gemakkelijk lijdt immers de inhoud onder discussies over de vorm.
Wie de lijdensgeschiedenis leest in de Bijbel ziet dat het gebed van de Heere Jezus daarin een centrale plaats inneemt. Steeds weer trekt Hij Zich terug in de stilte om te bidden tot Zijn Vader. En dat gebed loopt uit op de bede in de hof van Gethsémané: „Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.”
In het evangelie van Mattheüs wordt nadrukkelijk vermeld dat Christus deze bede drie keer bad. En het getal drie is in de Bijbel vrijwel altijd meer dan een simpele rekenkundige eenheid. Het is het getal waarbij er een keer komt van Godswege. Jozef wordt na twee jaren gevangenschap in het derde jaar bij de farao geroepen. Jona wordt na drie dagen en drie nachten door de grote vis die hem opslokte op het droge uitgespuugd. En de Heere Jezus Zelf staat ten derde dage op van de dood.
Dat Christus in de donkere nacht van Zijn lijden tot drie keer toe bad dat de wil van Zijn Vader zou geschieden, heeft ons veel te zeggen. Ook op de biddag leggen we God geen verlanglijstje voor. Ten diepste is het christelijk gebed altijd een gebed om de doorwerking van de wil van God. Zijn wil geschiedde, in het groot en in het klein. In de wereld en in ons persoonlijk leven.
Het gebed om de doorwerking van Gods wil sluit het bidden voor „alle geestelijke en lichamelijk nooddruft”, zoals de Heidelbergse Catechismus het noemt, trouwens niet uit, maar juist nadrukkelijk in. Wie bidt of God ons wil voorzien van ons dagelijks brood, bidt daarmee, zoals de catechismus leert: „wil ons met alle noodruft van het lichaam verzorgen, opdat wij daardoor erkennen dat Gij de enige Oorsprong van alle goeds zijt en dat noch onze zorg en arbeid, noch Uw gaven, zonder Uw zegen ons gedijen, en dat wij derhalve ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken en op U alleen stellen.”
Ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken, staat er in zondag 50. Het is een zinnetje waar we hier, in het rijke deel van de wereld, misschien zomaar overheen lezen. Maar in hoeverre stellen ook wij, onbewust wellicht, ons vertrouwen op allerlei mensen? Op onze overheid, economisch systeem, sociale voorzieningen, verzekeringen en opgebouwde pensioengelden? En hoe gemakkelijk raken we niet in paniek als al die vermeende zekerheden ineens beginnen te wankelen?
Bidden doen we met gevouwen handen en gesloten ogen. En soms ook nog met gebogen knieën. Omdat we juist in die passieve en meest kwetsbare houding duidelijk maken dat ons hele leven in Gods handen ligt. Het is een belijdenis dat al ons handelen en draven zinloos is als God Zijn zegen er niet over gebiedt. Tegelijk is bidden een hoge vorm van activiteit. De reformator Maarten Luther stond bekend om de grote waarde die hij hechtte aan het gebed. Van hem is ook de uitspraak: „Zoals een schoenmaker schoenen maakt en een kleermaker kleren, zo moet een christen bidden. Dat is zijn vak.”
Toch ligt ook met biddag de nadruk nooit op de biddende christen maar op Christus, de grote Voorbidder. Van Hem schrijft Paulus: „Christus is het die gestorven is, ja, wat meer is, Die ook opgewekt, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt.”