Trots op rijke, geleerde of bekeerde voorouders
Stel, je heet gewoon Henk, je bent getrouwd met Ingrid, je bent de zoon van Gerrit en Marie uit de Dorpsstraat, en de kleinzoon van Jan en Aaltje uit de Achterweg. Daar is weinig spannends of bijzonders aan. Je kunt niet opscheppen over heldendaden of rijkdommen in je familie.
Maar er is één ding waar je trots op kunt zijn: je ouders en grootouders hebben je altijd verteld dat je afstamt van de hugenoten. Lang, lang geleden vluchtte er een verre voorvader omwille van het geloof uit Frankrijk, en zijn nakomelingen kwamen uiteindelijk aan de Dorpsstraat en de Achterweg terecht.
Families hebben graag iets om trots op te zijn. Een overgrootvader die grootgrondbezitter was, een achterneef die in de Tweede Kamer zat, een bekende historische figuur als Michiel de Ruyter of Kenau Simonsdochter Hasselaar als verre verwant. Of een betovergrootmoeder die eigenlijk de dochter was van een prins of adellijke heer, maar als onecht kind ondergeschoven werd in een simpele boerenfamilie.
Probleem is alleen dat de helft van zulke verhalen niet klopt. Onlangs las ik een ontnuchterend artikeltje van een voormalige archivaris –Harmen Snel– in het genealogische tijdschrift Gens Nostra. In de loop van de jaren, schreef hij, had hij op de studiezaal van het Amsterdamse archief honderden verhalen aangehoord die allemaal op hetzelfde neerkwamen: een onbekende graaf of baron in de familie, een voorvader met bijzondere religieuze wortels of een afstamming van voorouders die vanuit een exotisch land op reis gingen naar het verre Nederland.
Vroeger waren de hugenoten enorm populair als personages in bijzondere familieverhalen, tegenwoordig is het hip om een Joodse voorvader of voormoeder te hebben. Alleen al een Bijbelse voornaam of een kromme neus in de familie geeft aanleiding tot de wildste speculaties. Maar in negen van de tien gevallen klopt er, bij nader onderzoek, niets van het hele verhaal.
Het ligt dus voor de hand dat Henk van Ingrid gewoon afstamt van een heel rijtje voorvaders die beurtelings Jan, Henk en Gerrit heetten – tot er in een ver verleden eindelijk een Jean, een Henri of een Gérard opduikt die als rooms-katholieke strohoedenmaker of muzikant uit Wallonië vertrok om in de Nederlanden zijn geluk te beproeven, en die vanwege de Franse voornaam van zijn nakomelingen hugenotenbloed krijgt toegedicht. Die hugenoten zijn namelijk welgesteld, protestants en bovendien omwille van het geloof onderdrukt geweest – veel interessanter dus dan arme rooms-katholieke gelukzoekers.
Daarmee wordt iets zichtbaar van de drijfveren die achter familieoverleveringen schuil kunnen gaan. Waarom immers gaan zulke verhalen altijd over een uitzonderlijk rijke, beroemde, gelovige of geleerde voorvader, en nooit over de bakkersknecht die er met de dochter van de smid vandoor ging? Misschien omdat mensen in het heden volgens de eigen normen te weinig bereikt hebben – zodat ze liever teruggrijpen op het voorgeslacht. Maar zeker omdat families hun status willen verhogen door op te scheppen over een bijzondere afkomst.
Allemaal vinden wij onze identiteit deels in het verleden. Of we nu zoeken naar Joodse wortels, naar geleerde figuren of naar rijke beroemdheden, we zoeken naar iets wat voor onszelf belangrijk is en waarmee wij ons graag identificeren. „Mijn opa was een bijzondere figuur in het dorp.” „Onze familie zit al generaties lang in de gemeenteraad.” „Mijn oudtante was een bekende romanschrijfster.” „Wij stammen nog af van een broer van Rembrandt.” Zo bekeken kunnen zelfs de verhalen over een bekeerde opa of oma de basis vormen voor heimelijke familietrots. Geestelijke erfenissen kunnen in dit opzicht niet minder gevaarlijk zijn dan materiële.
Het is dus vooral de kunst om eerlijk te zijn over jezelf, dan volgt de eerlijkheid over de rest van de familie vanzelf. Uiteindelijk stammen we immers allemaal af van Adam.
Reageren? beeldenstorm@refdag.nl