Twee leerlingen van de Utrechtse school besloten het afgelopen cursusjaar tijdens de lessen een hoofddoek te gaan dragen. De meisjes verzetten zich tegen het verbod van de school op het dragen van een hoofddoek en stapten naar de Stichting Steunpunt Anti-Discriminatie (STAD). Deze organisatie vond dat de school een inconsequent beleid voerde en bracht de zaak voor de CGB.

Volgens de commissie geeft de Utrechtse school in de praktijk invulling aan de rooms-katholieke signatuur. De school vraagt bij de aanmelding van nieuwe leerlingen aan ouders of ze de grondslag onderschrijven en respecteren. De school mag daarom een beroep doen op de uitzonderingsbepalingen in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), stelt de CGB. Het verwijt van STAD dat niet iedere leerling rooms-katholiek hoeft te zijn om toegelaten te worden, doet daar geen afbreuk aan.

De commissie is het eens met de mening van de school dat het dragen van een hoofddoek in strijd is met de katholieke grondslag en dat zij daarom het dragen van een hoofddoek mag verbieden. Wel waarschuwt de commissie dat haar uitspraak geen vrijbrief is om het dragen van een hoofddoek zomaar te verbieden. Hiervoor moet de school kunnen aantonen dat het beleid de doelstelling van de scholen ondersteunt en dat het beleid consequent wordt uitgevoerd.

Het antidiscriminatiesteunpunt en het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) reageren teleurgesteld op de uitspraak. Ze vinden het jammer dat met het oordeel van de commissie in de hand scholen op godsdienstige grondslag ook een hoofddoekverbod mogen instellen. Daardoor zijn islamitische leerlingen voortaan gedwongen te kiezen voor islamitische scholen of openbaar onderwijs, dat geen verbod op het dragen van hoofddoekjes mag instellen, denken de organisaties. Ze beraden zich nog op eventuele andere stappen.