Onbehagen na Fortuyn niet verdwenen
Afgelopen dinsdag was het precies tien jaar geleden dat Pim Fortuyn in Rotterdam zijn historische verkiezingsoverwinning boekte: vanuit het niets naar zeventien raadszetels.
Die overwinning sloeg bij de gevestigde politieke partijen in als een bom. Van de mediawerkelijkheid die Fortuyn tot dan toe was, werd hij op 6 maart 2002 in één klap een politieke realiteit. Dat de grote middenpartijen totaal niet wisten hoe ze hierop moesten reageren, bleek in het beroemde nachtelijke tv-debat na de verkiezingen. Het chagrijnige gezicht en de futloze houding van Melkert en Dijkstal spraken boekdelen.
Tien jaar later zijn wetenschappers, politici en journalisten nog altijd bezig de Fortuynrevolte te verwerken en van een passende verklaring te voorzien. Waarom waren grote groepen burgers ineens zo boos op de bestaande politieke stromingen? Waarom volgden zij en masse een extravagante, in de omgang vaak lastige, kale homoseksueel? Wat was in de turbulentie van tien jaar geleden het eenmalige, en wat het blijvende?
Wie destijds aan Fortuyn zelf om uitleg had gevraagd, zou waarschijnlijk als antwoord hebben gekregen: „Lees mijn boek: ”De puinhopen van acht jaar paars”. De linkse elite, het aloude Nederlandse regentendom, heeft jarenlang nagelaten naar het volk te luisteren. Klachten over misdragingen van allochtonen, over onveiligheid op straat, over files, bureaucratie en wachtlijsten in de zorg, zijn door de in zichzelf gekeerde bestuurders niet serieus genomen. Dáárom kwam het volk in opstand.”
Bij die verklaring passen echter kritische kanttekeningen. De eerste is dat er opmerkelijk genoeg vóór het optreden van Fortuyn nauwelijks aanwijzingen waren dat de burger paars beu zou zijn. Integendeel. Eind 2001 stond de PvdA in de peilingen op 47, de VVD op 42 zetels; terwijl een jaar daarvoor maar liefst 77 procent van de bevolking aangaf tevreden te zijn met de regering. Hoezo frustratie over „paarse puinhopen”? Het lijkt er eerder op dat, zoals historicus en journalist Roelof Bouwman het eens verwoordde, „Fortuyn aan de Nederlandse kiezers iets verkocht wat ze pas wilden hebben op het moment dat ze het voor het eerst zagen.” De afkeer van paars was niet onecht, maar voor een deel wel aangepraat.
Een tweede kanttekening. Hoewel na de Fortuynrevolte veel ideeën van de flamboyante Rotterdammer, zoals meer nadruk op veiligheid en strengere immigratie-eisen, door de gevestigde partijen zijn overgenomen, nam de onrust onder de kiezers daarna niet af. De Kamerverkiezingen van 2010 gaven wederom een enorme verschuiving in zetels te zien. Het Nederlandse electoraat behoort, zeggen politicologen, inmiddels tot „het meest volatiele” (beweeglijke) van Europa.
Wie dus naar een verklaring voor de gebeurtenissen in 2002 zoekt, moet dieper boren dan een afkeer van de paarse arrogantie. Blijkbaar is een deel van de Nederlandse kiezers sinds een jaar of tien behept met een sterk en blijvend gevoel van onbehagen, waardoor zij zich gemakkelijk afwenden van de partij waarop zij de vorige keer nog stemden, om hun geluk te beproeven bij een andere politieke groepering.
Dat onbehagen staat bij een deel van de kiezers niet los van angst. Angst voor de snelle veranderingen in de samenleving, voor globalisering en modernisering, die de ontwortelde, geseculariseerde en geïndividualiseerde mens doen snakken naar houvast. Dat houvast zoekt hij dan weer bij de LPF, dan bij het CDA, dan bij de PVV of de SP.
Maar misschien moeten we in ons verklaringsmodel nóg een stap verder gaan. Zoals VVD-senator Sybe Schaap doet in zijn boek ”Het rancuneuze gif”, dat volgende week in de boekwinkel ligt.
De oud-waterschapsbestuurder en filosoof Schaap verwijst naar een boekje van de historicus Maarten van Rossem, getiteld: ”Waarom is de burger boos?” Het zou beter zijn, zegt Schaap, de vraag te stellen: Waardóór is de burger boos? „Het waarom suggereert een bedoeling van de boosheid, een reden, een inherente zin”, alsook „de wil om van die boosheid verlost te worden.” Maar zou het niet zo kunnen zijn, aldus de senator, „dat de wrok zelf het probleem is en de boosheid een negatief, destructief oogmerk heeft? Wrok wil geen oplossing, maar teert op boosheid en bijt zich daarin vast.”
Die benadering van het moderne levensgevoel is opwekkend noch geruststellend. Maar misschien wel realistisch.