Expositie in Museum Bronbeek over val Nederlands-Indië
ARNHEM – Twaalf KNIL-militairen werden door Japanners aan een boom gebonden. Negen van hen werden met een bajonet gedood en onthoofd. De andere drie waren er getuige van. De Japanners hadden geen tijd hen ook af te maken; hun opmars ging verder.
KNIL-veteraan F. Bakker kon even niet verder toen hij dit verhaal donderdag in Museum Bronbeek vertelde tijdens de opening van de expositie ”1942. De val van Indië”. Het was gisteren 70 jaar geleden dat het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) capituleerde. In Kalidjati op Java gaf luitenant-generaal Ter Poorten zich over aan de Japanse generaal Hitoshi Imamura.
Bakker vertelde gisteren het verhaal van Oost-Java. Dat van West-Java wordt door Bronbeekbewoner M. de Roode (1920) verteld op een video die tijdens de tentoonstelling –tot 8 december– te zien is. De Roode schetst de Japanse opmars. De Fransen gaven Indo-China snel over.
De veteraan naast me kijkt al niet meer naar het scherm. „Vreselijk”, mompelt hij.
De Roode vertelt over de val van Malakka –het huidige Maleisië– en Singapore. Toen was Nederlands-Indië aan de beurt.
Buurman hoort het zuchtend aan; beweegt onrustig. „Ik sluit me af.” Hij kijkt naar de grond.
„We moesten terugtrekken”, vertelt De Roode. „De jappen schoten 169 krijgsgevangenen dood.” Buurman schudt af en toe het hoofd en mompelt: „Van de mannen om me heen is haast niemand meer over.”
Voormalig marinier Bakker vertelt over strijd, terugtocht en overgave op Oost-Java. Zijn respectabele leeftijd verhindert niet dat hij een gedetailleerd relaas vol regimentsnummers, militaire rangen en namen van dorpjes ten beste geeft.
Pessimisme
Bakker schiet vol als hij vertelt dat de militairen de Europese vrouwen en kinderen niet konden beschermen. „De tranen van woede stonden ons in de ogen.” De oorlogsperiode liet hem niet meer los: later bezocht hij Japan en correspondeerde met Japanse veteranen, om maar zo veel mogelijk over de strijd te weten te komen.
Tijdens de terugtocht van het KNIL moesten de officieren steeds op zoek naar een postkantoor om met het hoofdkwartier te kunnen bellen, vertelt Bakker. Dat sluit aan bij het beeld dat journalist Ad van Liempt tijdens de bijeenkomst schetst van de situatie waarin het KNIL weerstand moest bieden tegen de Japanse overmacht: slecht bewapend, met een haperend waarschuwingssysteem, en met een geest van pessimisme die tot in de legertop was doorgedrongen.
De Japanners waren zelf verbaasd over hun snelle opmars, én over de hartelijke ontvangst door de Indische bevolking. De Indiërs moeten zich erover verwonderd hebben dat de machtige Nederlanders zich zo gemakkelijk opzij lieten zetten.
Van Liempts relaas roept veel herkenning op in de volle zaal van de Kumpulan bij Bronbeek. Terwijl een regenbui zich boven het landgoed ontlaadt, wordt even later een krans gelegd bij het KNIL-monument, ter gedachtenis aan degenen die de verdediging van de archipel niet overleefden of die daarna in gevangenschap overleden.
Veteraan De Roode en de commandant landstrijdkrachten, luitenant-generaal M. de Kruif, openen de expositie. Op de wand zijn de belangrijkste feiten uit de drie maanden durende strijd tussen Nederland en Japan geprojecteerd. Er hangen foto’s, maar het beeldmateriaal is schaars. Er worden schilderijen getoond die Japanners van de strijd maakten. Te zien is ook het boek ”Alarm”, dat vlak voor de Japanse inval werd uitgegeven om de bevolking een hart onder de riem te steken. Hoe moeilijk de volgende jaren zouden worden, wisten de Europeanen in het eilandenrijk nog niet.