Werkstijl: Stoere mode in Rotterdam
Wat is de invloed van werkkledij op het hedendaagse kleedgedrag? Met deze vraag ging ontwerpster Monique van Heist als gastcurator voor Museum Rotterdam aan de slag. Antwoorden zijn te zien op de expositie ”Werkstijl”.
Van Heist werd gevraagd als gastcurator omdat werkkleding een terugkerend thema in haar werk is. „Ze ontwierp onder meer een stofjas als japon en een overall als avondjurk”, aldus Historische Nu, de museumkrant van het Schielandshuis.
Sinds 28 februari is de expositie ”Werkstijl” open voor het publiek. In het Schielandshuis, onderkomen voor de expositie, zetelde in de 17e eeuw het bestuur van het hoogheemraadschap Schieland. Het pand met de imposante voorgevel van bentheimersteen heeft als een van de weinige historische gebouwen in Rotterdam de zware bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog doorstaan.
De tentoonstelling kreeg een prominente plek op de begane grond van het Schielandshuis. Een indrukwekkende serie uitgestalde schorten vormt een aansprekende start. Witte, gekleurde, gestippelde en geruite exemplaren, ze liggen zusterlijk naast elkaar. „De schort is waarschijnlijk het oudst bekende werkkledingstuk. Het ”schortecleet” voor mannen en vrouwen wordt in de 14e eeuw genoemd, maar bestaat waarschijnlijk al veel langer”, meldt het museum.
Sinds 1600 worden schorten ook door vrouwen gedragen als sierschorten. Een voorbeeld hiervan is de dienstbodeschort met gefronste –geplooide– kapjes aan de schouderbanden. Hiermee werden de hoge brede kopmouwen geïmiteerd die rond 1900 in de mode waren. Rond 1970 presenteerde de Welshe ontwerpster Laura Ashley schorten als modeartikel en in de afgelopen jaren verscheen de schort als kledingstuk in de collectie van onder anderen modeontwerper Van Heist.
Heel herkenbaar zijn de witte schorten van de Rotterdamse slagers die in 1998 in hun bedrijfskloffie gefotografeerd werden. De witte kleur van de schort was voorheen een functionele keuze vanwege de hygiëne. Rond 1900 was de wit katoenen stof het best bestand tegen wassen op hoge temperaturen.
Wie omhoogkijkt in het museumpand, ziet rijke ornamenten en weelderige plafondschilderingen. Zij lijken de tegenstelling te benadrukken tussen de voornaamheid van de tentoonstellingsruimten en de eenvoud van de meeste werkkleding die er is uitgestald.
Nonchalant tussen verschillende ribfluwelen jasjes en kostuums staat een paspop, gekleed in een donker ribfluwelen pak. Dat is het kostuum van de toenmalige Rotterdamse PvdA-burgemeester Van der Louw. Hij droeg het tijdens zijn installatie in 1974. Ribfluweel, een dikke, dichtgeweven katoenen stof, wordt ook wel manchester genoemd. In de gelijknamige streek in Engeland specialiseerden wevers zich vanaf ongeveer 1750 in het vervaardigen van deze vrijwel waterdichte stof. Deze was hierdoor zeer geliefd bij onder anderen tuinders, havenwerkers en griendwerkers. Het dragen van een stevig manchester kostuum was veelzeggend voor het daadkrachtige imago dat Van der Louw als burgemeester uit wilde stralen.
Naast het manchester is sinds de 18e eeuw corduroy een populaire stof voor het vervaardigen van werkbroeken en -jassen. ”Cord” is de Engelse benaming voor ribbel en ”duroy” verwijst naar een wollen stof. Een stoer roestbruin kledingstuk van een houtvester, gefabriceerd door de firma Lonneker, hangt boven een 21e-eeuwse versie, hip gemaakt en op de kaart gezet door Prada in 2008. En wie heeft er thuis geen corduroy jasje, rok of broek in de kast hangen? Om de zoveel tijd duikt corduroy weer op in het modebeeld. Bewaren dus, die ribbroek of dat ribjasje. Voor je het weet is het weer in de mode.
Modeontwerpers ontleenden ook inspiratie aan bedrijfslogo’s. Deze werden op bedrijfskleding aangebracht om de herkenbaarheid van het bedrijf en het personeel te bevorderen. Rotterdamse bedrijven als Roteb en Oranjeboom presenteren zo hun bedrijfslogo’s. Ontwerpers als Gucci, Chanel en Louis Vuitton gingen met een soortgelijk idee aan de slag en brachten hun logo aan op kledingstukken en accessoires.
De grootste overall, werkkleding die over de gewone kleding gedragen wordt, van Rotterdam werd gedragen door de 2,38 meter lange Rigardus Rijnhout, bekend als de Reus van Rotterdam. Zijn rechterschoen, maat 62, is door het museum bewaard en past precies onder zijn overall. Aan de kleur van de overall was te zien welk werk de drager deed; boeren droegen blauw, en kaki duidde op een bouwvakker of timmerman. Op dit ontwerp voortbordurend werden jurken en broekpakken vervaardigd, geïnspireerd door de eenvoudige en functionele vorm.
Spijkerbroeken zijn blauw, leer je hier, omdat sinds de 16e eeuw bekend is dat indigo het meest kleurvast is. De katoenen keperweefsels werden verstevigd met klinknagels, spijkers, bij de naden. Levi Strauss, Amerikaanse fabrikant van werkbroeken, vroeg hierop patent aan. De broek werd rond 1850 veel gedragen door mijnwerkers in de Verenigde Staten. Het museum volgt de ontwikkeling van de spijkerbroek op de voet. Oude resten en nieuwe broeken, en alles wat daartussen zit komen samen in de zaal met de schuine zichtlijnen. Een rood keper badpak uit 1900 bewijst dat de jeansstof, ook wel denim genoemd, soms een ander kleurtje kreeg. Tussen de bedrijfsoutfits en accessoires hangen foto’s van Rotterdammers in hun werkkleding. Zij vertellen verhalen van werkzame levens. Een nijver volkje, die Rotterdammers.
Petten
Voor de Tweede Wereldoorlog was het heel gewoon dat een arbeider een pet droeg, de niet-arbeidersklasse droeg een hoed. Een timmerman, conducteur of slagersjongen was herkenbaar aan de vorm en kleur van de pet. De bruine pet van de Rotterdamse arbeider ontbreekt uiteraard niet in ”Werkstijl”. De expositie toont verder een uitgebreide monstercollectie petten van de Rotterdamse pettenfabriek Vero. In het huidige straatbeeld is te zien dat het dragen van een pet nog vaak voorkomt, maar meestal geen associatie met een bepaalde beroepsgroep meer heeft.