De Bruin: Hedendaagse wetenschap worstelt met de status van religie
Is God een illusie? Verschillende neurowetenschappers en evolutionair psychologen beweren van wel. Ze stellen dat religieuze overtuigingen misschien ooit een nuttige evolutionaire functie vervulden, maar nu als defecten van het brein moeten worden gezien.
Leon de Bruin kan daar echter niet mee uit de voeten. De gepromoveerde filosoof van de universiteit van Bochum plaatste vrijdagmiddag op de tweedaagse conferentie ”Explore the World” in Almere grote vraagtekens bij de wetenschappelijke waarde van deze seculiere visie op religie en God.
Evolutionair psychologen waren lange tijd in de ban van het zogenaamde indoctrinatiemodel: ze meenden dat mensen religieuze overtuigingen hebben omdat ze die van anderen hebben overgenomen, aldus De Bruin.
„Een vaak aangehaald voorbeeld is de opvoeding: kinderen zouden religieuze denkbeelden bijna letterlijk met de paplepel ingegoten krijgen, en op die manier worden geïndoctrineerd door hun gelovige ouders. Wetenschappers zoals Richard Dawkins vergeleken religieuze overtuigingen met een gevaarlijk virus: je kunt ermee besmet raken wanneer je intensief contact hebt met gelovigen.”
Dilemma
Recent onderzoek in de ontwikkelingspsychologie toont echter aan dat het indoctrinatiemodel fundamenteel onjuist is. „Zo blijken jonge kinderen geneigd om te redeneren in termen van intelligent design. Ze verkiezen een doelgerichte verklaring –zoals: de wolk is gemaakt om te regenen– boven een naturalistische – bijvoorbeeld: regenen is nu eenmaal iets wat een wolk toevallig doet.” Kinderen blijken „intuïtieve theïsten” met een natuurlijke aanleg voor religie, ongeacht hun opvoeding, zo vat De Bruin samen.
Wanneer religie echter een product zou zijn van een evolutionair proces, wat is dan de status van een religieuze overtuiging? De evolutionair psycholoog signaleert in dat geval een groot dilemma: waarom heeft de evolutie mensen de religieuze overtuiging gegeven dat God bestaat, terwijl het zonneklaar is dat God niet bestaat?
De meeste evolutionair psychologen lossen dit op door het geloof in God te bestempelen als een „functionele illusie”, vervolgt De Bruin. „Ondanks het ‘feit’ dat God niet bestaat, had het geloof in Hem een belangrijke evolutionaire functie.”
Godsinstinct
Jesse Bering, een vooraanstaande Amerikaanse evolutionair psycholoog, beweert bijvoorbeeld dat mensen beschikken over een aangeboren ”Godsinstinct”, waardoor ze geneigd zijn hun intenties, overtuigingen en verlangens toe te schrijven aan „niet-bestaande wezens”, zoals God of de geesten van voorouders.
Bering geeft hiervoor de volgende evolutionaire verklaring: het geloof in een onzichtbare God Die alles ziet en overal kennis van heeft, weerhield onze voorouders ervan om bepaalde sociale geboden te overtreden, uit angst voor zware straffen in het hiernamaals.
„Het probleem is dat dit soort functionele verklaringen gemakkelijk bedacht, maar moeilijk wetenschappelijk getoetst kan worden. Vaak zijn evolutionair psychologische verklaringen slechts ”just so stories” – niet meer dan verhaaltjes”, stelt De Bruin.
Bering neemt daarom zijn toevlucht tot zwaarder geschut. Hij beweert dat het Godsinstinct is ontstaan door een aantal defecten in ons brein.
Aanname
In die gedachtegang ontwaart De Bruin een inconsistentie. „Enerzijds vindt Bering het de normaalste zaak van de wereld dat we allerlei overtuigingen en verlangens toeschrijven aan de mensen om ons heen. Maar wanneer we ze toeschrijven aan God of andere bovennatuurlijke wezens, komt dat ineens door fouten die natuurlijke selectie heeft veroorzaakt.” Volgens De Bruin is deze conclusie niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, maar op Berings eigen persoonlijke overtuiging. „De enige rechtvaardiging die hij ervoor geeft, is dat mensen nu eenmaal bestaan, en bovennatuurlijke wezens niet.”
Die laatste bewering is opvallend, omdat Bering, net als de bekende Nederlandse neurobioloog Dick Swaab, zich er tegelijkertijd van bewust is dat het bestaan van God nooit ontkend kan worden op basis van wetenschappelijk onderzoek. Kennelijk is de aanname dat God niet bestaat voor hem simpelweg een werkhypothese: hij kan die niet bewijzen, maar houdt er toch aan vast, constateert de filosoof uit Bochum. „Zijn conclusies volgen helaas niet uit goed wetenschappelijk onderzoek, maar uit deze werkhypothese. Een bijdrage aan de wetenschap levert Bering hiermee niet.”
Neurowetenschappers beweren verder geregeld dat God niet echt bestaat, maar slechts een creatie is van het menselijke brein. Dit stellen zij op basis van studies die hebben laten zien dat religieuze overtuigingen op de een of andere manier in de hersenen zijn terug te vinden, vervolgt De Bruin.
„In een berucht onderzoek uit 2006 vroeg de Amerikaanse neuroloog Mario Beauregard aan een aantal nonnen om contact met God te zoeken. Ze maakten hem echter duidelijk dat God Zich hiervoor niet zomaar laat gebruiken. Daarop vroeg hij de nonnen zich hun meest intense Godservaring voor de geest te halen terwijl ze in een MRI-scanner lagen. De onderzoekers ontdekten dat deze activiteit een aantal ”Godgebieden” prikkelde.”
Spiritueel
Het is voor de Bochumse filosoof de vraag of dergelijke resultaten een bewijs vormen voor de stelling dat God slechts een creatie van ons brein is. „Mijns inziens niet. Hier is sprake van onzuivere argumentatie. Wat we op basis van het onderzoek van Beauregard zouden kunnen stellen, is dat God een creatie is van ons brein, in zoverre we ons brein nodig hebben om God te kunnen ervaren. Maar op basis hiervan kun je geen conclusies trekken over het wel of niet bestaan van God.”
Hij vindt het veelzeggend dat de Amerikaanse neuroloog is teruggekomen op zijn beweringen zowel over het bestaan van Godgebieden in de hersenen als de betekenis ervan voor het bestaan van God. „De resultaten kunnen het bestaan van God bevestigen noch weerleggen. Een hersengebied voor spirituele ervaringen kan immers evengoed dienen als medium waardoor God Zich aan de mensheid laat kennen”, citeert De Bruin uit een interview met Beauregard.
„Deze laatste zin laat mooi zien dat wetenschappers die het bestaan van God willen ontkrachten door middel van breinonderzoek, uiteindelijk vaak om de oren worden geslagen met hun eigen onderzoeksresultaten.”
Beauregard geeft zelf ook toe dat het uiteindelijk allemaal een stuk gecompliceerder is dan het lijkt. „Er is geen speciaal Godgebied dat op een unieke plaats in de menselijke hersenen is gelokaliseerd. Het gaat eerder om een neuraal netwerk dat verdeeld is over het gehele brein.”
Activiteit
Volgens De Bruin is zelfs Swaab een stuk voorzichtiger geworden met zijn conclusies over wat je op basis van hersenonderzoek kunt beweren over het bestaan van God. Hij citeert uit het boek ”Wij zijn ons brein”: „Natuurlijk zie je in de hersenen ook veranderingen in activiteit bij spirituele ervaringen. Dat zie je bij alles wat we doen, denken en meemaken, en is dus noch een bewijs voor, noch een bewijs tegen het bestaan van God.”
De Bruin gaat echter nog verder. „Zelfs de bewering dat we ons brein nodig hebben om God te kunnen ervaren, is strikt genomen niet meer dan een aanname. We kunnen die niet logisch hard maken op basis van wetenschappelijke experimenten. Net zoals we ook niet zeker kunnen weten of morgen de zon zal opgaan, al is dit wel heel aannemelijk.”
Tegelijkertijd vindt de Bochumse filosoof het een geruststellende gedachte dat ervaringen van God gepaard gaan met hersenactiviteit. „In die zin hebben religieuze overtuigingen een gezonde empirische basis, en zou je kunnen beweren dat ze lokaliseerbaar zijn in de hersenen. Maar het idee van een uniek Godgebied is vanuit wetenschappelijk oogpunt eigenlijk een beetje naïef.”
Vrije wil nader bezien
Hebben mensen een vrije wil of zijn al hun handelingen door natuurlijke selectie in de hersenen voorgeprogrammeerd? De Amerikaanse neurofysioloog Benjamin Libet besluit daar in 1985 onderzoek naar te doen. Hij vraagt zijn proefpersonen om hun pols te schudden op een zelfgekozen moment, en het moment te rapporteren waarop ze de bewuste intentie hiertoe vormen. Tegelijkertijd meet hij hun hersenactiviteit met EEG-apparatuur.
Libet ontdekt dat een signaal optreedt voordat de proefpersonen hun bewuste intenties aan hem rapporteren. Daartussen verloopt iets minder dan een halve seconde. Libet concludeert dat de handeling van de proefpersoon wordt veroorzaakt door het signaal en niet door de bewuste intentie: het brein zou eigenmachtig besluiten om tot een handeling over te gaan.
Is daarmee aangetoond dat de vrije wil een illusie is? Zo ver gaat Libet niet. Zijn opvolgers hebben hier veel minder moeite mee. Zo geeft de Amerikaanse psycholoog Daniel Wegner het voorbeeld van iemand die bewust opstaat en naar de andere kant van de kamer loopt. „Achteraf denkt zo’n persoon dat hij dit bewust wilde –dat gevoel is sterk en overtuigend– maar is niettemin een illusie”, aldus Wegner.
Vanuit de filosofie is er stevige kritiek geleverd op het experiment van Libet, aldus Leon de Bruin, filosoof aan de universiteit van Bochum. „Zo is Libets definitie van de vrije wil zeer beperkt. Volgens hem is vrije wil het bewust initiëren van een simpele polsbeweging. Er zijn rijkere definities van vrije wil denkbaar. Polsbewegingen vallen juist onder de categorie handelingen die we over het algemeen op de automatische piloot uitvoeren. Volgens veel filosofen heeft het hebben van een vrije wil ook te maken met het maken van keuzes en het handelen op basis van bewuste redenen.”
De kritiek op Libets experiment is volgens De Bruin ook van toepassing op recenter onderzoek naar de vrije wil. „Het merendeel van deze studies hanteert een zeer beperkte definitie van vrije wil, die nauwelijks in de buurt komt van het begrip van vrije wil zoals wij dit in de dagelijkse praktijk hanteren.”
Toch houden veel wetenschappers vast aan het idee dat de vrije wil niet bestaat. Waarom eigenlijk? Volgens De Bruin komt dat doordat veel wetenschappers stilzwijgend vasthouden aan een sterke vorm van determinisme: het idee dat alle gebeurtenissen in de wereld noodzakelijkerwijs zijn bepaald door voorafgaande gebeurtenissen.
Hij erkent dat een zeker pragmatisch determinisme belangrijk is voor het bedrijven van wetenschap. „Onderzoekers moeten ervan uit kunnen gaan dat er een verband bestaat tussen oorzaak en effect: als ik dit experiment doe, zal dat het effect zijn; en als ik het morgen nog een keer doe, zal het effect hetzelfde zijn.”
Het determinisme dat door veel wetenschappers wordt aangehangen, gaat echter veel verder, vervolgt de Bochumse filosoof. Het leidt tot een wereldbeeld waarin voor de vrije wil geen ruimte meer is. „Vreemd genoeg zijn er eigenlijk helemaal geen goede argumenten te vinden voor een dergelijk determinisme. Sterker, de suggestie dat experimenten dit bewijs leveren, lijkt mij al door een sterke vorm van determinisme te zijn ingegeven.”
Verschillende wetenschappers stellen dat hun onderzoek naar de vrije wil grote consequenties dient te hebben voor bijvoorbeeld het rechtssysteem, constateert De Bruin. Hij citeert Daniel Wegner, die ervan overtuigd is dat de vrije wil niet bestaat: „Zo zoekt het huidige rechtssysteem altijd een dader. Het is gebaseerd op het oude idee dat wij uit vrije wil dingen doen. Maar misschien is dat niet zo.” De consequentie van Wegners gedachtegang is dat mensen feitelijk niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor hun daden.