Opinie

Seculieren respecteren godsdienstvrijheid onvoldoende

De commotie die is ontstaan over het ontslag van rechtsvervolging van een joodse man die op de sabbat zijn ID-kaart niet bij zich droeg heeft alles te maken met de allergie voor religie bij seculiere politici, betoogt dr. Matthijs de Blois.

2 March 2012 07:08Gewijzigd op 14 November 2020 19:41
beeld ANP
beeld ANP

Zodra er zich een botsing voordoet tussen het naleven van een godsdienstig gebod en de wetten van de staat reageren seculiere politici als door een wesp gestoken. Ze trachten tot elke prijs te voorkomen dat de door de seculiere meerderheid tot stand gebrachte wetgeving moet wijken voor goddelijk recht.

Het is merkwaardig dat deze seculiere critici de in ons land krachtens nationaal en internationaal recht geldende godsdienstvrijheid niet in rekening brengen. In het licht daarvan is de uitspraak van de Haagse kantonrechter namelijk alleszins begrijpelijk.

Volgens onze Grondwet (artikel 94) moet een rechter een bepaling van een nationale wet buiten toepassing laten wanneer deze in strijd komt met een ieder verbindende bepaling van een internationaal verdrag.

Zo’n bepaling is artikel 9 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens. Daarin wordt de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst gegarandeerd. Het verdrag spreekt van het recht om godsdienst te belijden in erediensten, in onderricht, door praktische toepassing en door het onderhouden van geboden en voorschriften.

In de identiteitskaartkwestie is vooral dat laatste van belang. In een uitspraak uit 2000 overwoog het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak van Cha’are Shalom ve Tsedek tegen Frankrijk dat de toepassing van de joodse spijswetten hieronder begrepen moet worden. In dezelfde lijn kunnen we stellen dat de toepassing van de hiervoor besproken joodse voorschriften ter zake van viering van de sabbat daaronder valt.

De vrijheid van godsdienst is uiteraard, evenals de meeste andere grondrechten, niet onbeperkt. Of in een bepaalde situatie aangenomen moet worden dat er een grond aanwezig is die een beperking van de godsdienstvrijheid rechtvaardigt, kan pas worden vastgesteld na een zorgvuldige afweging van deze vrijheid tegen conflicterende rechten en belangen. Daarbij moet worden gelet op de betekenis en het gewicht van die vrijheid en de zwaarte van de daartegenover ingeroepen rechten en belangen in de context waarin het conflict zich voordoet.

Uitgangspunt is dat de vrijheid vooropstaat en dat de staat moet aantonen dat de daarmee conflicterende rechten of belangen van zo veel gewicht zijn dat ze een beperking van de vrijheid kunnen rechtvaardigen.

Ik kan me heel goed voorstellen dat de Haagse rechter bij die afweging aan de vrijheid om de in de Thora en de uitlegging daarvan verankerde voorschriften met betrekking tot de sabbat te volgen meer gewicht heeft toegekend dan aan de puur formele identificatieplicht. Het is in een rechtsstaat bij uitstek de taak van een rechter om de rechten van minderheden te beschermen tegen de in de wetgeving verankerde wil van de meerderheid. Het lijkt erop dat seculiere politici dit steeds vaker vergeten als het om orthodoxe gelovigen gaat.

De auteur is universitair hoofddocent aan de afdeling rechtstheorie in Utrecht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer