Tunesische Joden willen niet weg
Ooit woonden er in Tunesië meer dan 100.000 Joden. Nu zijn er nog zo’n 1500 overgebleven. Ze denken er echter niet aan te vertrekken.
Dikke rollen prikkeldraad versperren de stoep voor de Grote Synagoge aan de Rue de la Liberté in de Tunesische hoofdstad Tunis. Twee militairen staan terzijde van de versperring op hun post. Op een steenworp afstand van de synagoge wordt het Joods cultureel centrum aan de Rue de Palestine al even streng bewaakt.
De beveiliging is er niet voor niets. Begin vorig jaar werd er kort na de Jasmijnrevolutie in de Oost-Tunesische stad Gabes nog een synagoge in brand gestoken. Maar ook vóór de revolutie van begin vorig jaar waren Joden niet altijd veilig in Tunesië. In 2002 werd er een terreuraanslag gepleegd op de eeuwenoude El-Ghribasynagoge op het Tunesische eiland Djerba. Daarbij kwamen 21 mensen om het leven, onder wie 14 Duitse toeristen.
„Waar je de Joden kunt vinden?” lacht een Tunesiër in de Rue de la Liberté. „Kom op zaterdagmorgen hier naartoe, dan kun je ze zien bij de synagoge.” Hij knikt in de richting van het prachtig opgeknapte gebouw met grote davidsster. „Rond een uur of negen loopt het hier op zaterdag vol Joden”, voegt hij eraan toe terwijl hij met een brede armzwaai een grote menigte verbeeldt.
Toch is de tijd allang voorbij dat de Rue de la Liberté op zaterdag letterlijk zwart zag van de Joden. De samenkomsten in de synagoge worden vanwege het geringe aantal bezoekers al jaren niet meer in de grote zaal gehouden, maar in een kleiner zaaltje bij het gebouw. In heel Tunesië wonen nog zo’n 1500 Joden, van wie twee derde op het eiland Djerba. Tunis telt ongeveer 300 Joodse inwoners.
De Joodse gemeenschap van Tunesië mag dan klein zijn geworden, onzichtbaar is ze zeker niet. Zo is de voorzitter van de gemeenschap, de hoogbejaarde Roger Bismuth (1926), niet alleen een belangrijk zakenman, maar sinds 2005 ook lid van de Tunesische Senaat. Daarmee is hij de enige Jood met een politieke functie in de hele Arabische wereld.
Dhimmi’s
De wortels van de Joodse gemeenschap in Tunesië zitten diep. Volgens sommigen kwamen de Joden al in 566 voor Christus naar Tunesië, na de verovering van Jeruzalem door de Babylonische koning Nebukadnezar. Anderen gaan ervan uit dat de eerste Joden pas in 70 na Christus, na de val van Jeruzalem onder de Romeinse keizer Titus, naar het Noord-Afrikaanse land trokken.
Op het hoogtepunt aan het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw woonden er niet minder dan 105.000 Joden in het Noord-Afrikaanse land. Alleen Tunis telde toen al zo’n 65.000 Joden. Er waren honderden rabbi’s en synagogen.
De eeuwen door is de positie van de Joden in Tunesië sterk wisselend geweest. Joden werden in de regel getolereerd, vooral zolang ze zich in hun eigen gemeenschappen bewogen. Ze mochten hun geloof openlijk belijden, maar bleven ”dhimmi’s” (letterlijk: beschermde groepen), vreemdelingen.
In sommigen perioden was er sprake van openlijke onderdrukking, zoals in de Romeinse tijd onder de invloed van geschriften van de in Tunesië geboren kerkvader Tertullianus (”Adversus Judaeorum”, ”Tegen de Joden”). Christenen probeerden Joden op gewelddadige wijze te bekeren. Synagogen werden afgenomen en omgebouwd tot kerken.
Na de komst van de Arabieren in de 7e eeuw keerde de positie van de Joden aanvankelijk ten goede, maar met name onder de regering van de Berberdynastieën van de Almoraviden en de Almohaden in de 12e eeuw sloeg het onheil weer toe. Opnieuw werden de Joden voor de keus gesteld: bekering (tot het moslimgeloof in dit geval) of de dood of het slavenschip. De 12e-eeuwse Joodse geschiedschrijver en rabbi Abraham ben David schrijft over de periode als een tijd van grote terreur.
Er waren ook lange perioden waarin de Joden zich een relatief goede positie konden verwerven. Ze kregen de ruimte om handel te drijven en brachten Tunesië mede tot bloei. Soms waren het ook interne conflicten die de gemeenschap parten speelde. Onder het regime van het Ottomaanse Rijk (1574-1881) ontstond er bijvoorbeeld tweespalt tussen de ‘autochtone’ Tunesische Joden en de later gearriveerde Joden uit met name Italië. De spanningen liepen zo hoog op dat beide groepen weigerden dezelfde synagoge te bezoeken.
Fransen en Duitsers
Toen de Fransen in 1830 Algerije veroverden, leefde bij veel Tunesische Joden de wens om ook onder Europees gezag te komen. De autochtone Tunesische gemeenschap nam hun dat verlangen uiteraard niet in dank af. De fricties leidden tot verschillende incidenten. Zo bestormden Tunesiërs in 1864 een synagoge in Djerba, verscheurden de Thorarol, liepen de synagogegangers onder de voet en verkrachtten vrouwen en meisjes.
Het wrange is dat de uiteindelijke komst van het Franse gezag in 1881 in Tunesië de Joden helemaal niet zo veel bracht. Anders dan de Algerijnse Joden kregen zij niet het Franse burgerschap aangeboden. De Joden kregen daarentegen veeleer te maken met antisemitisme van Franse bestuurders. Uiteindelijk zouden de Joden in 1923 alsnog het Franse staatsburgerschap aangeboden krijgen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam Tunesië in oktober 1942 onder Duits gezag. Dit betekende ook voor de Tunesische Joden dat ze met een davidsster op moesten lopen. De Duitsers confisqueerden Joodse bezittingen en brachten 5000 van de 90.000 Joden die op dat moment in Tunesië woonden naar werkkampen. Het Duitse regime duurde echter te kort om de Joodse gemeenschap serieus te decimeren. In maart 1943, na zes maanden, bliezen de Duitsers weer de aftocht.
Na de oorlog groeide de gemeenschap tot maar liefst 105.000 leden, maar rond de Suezcrisis (1956) en de Zesdaagse Oorlog (1967) kregen de Joden het opnieuw zwaar te verduren. Honderden Joodse winkels en andere eigendommen werden verwoest. De toenmalige president, Habib Bourguiba, deed vergeefse pogingen het geweld te stoppen.
Het gevolg was dat tienduizenden Joden het land verlieten. Aan het einde van 1967 woonden er nog maar 23.000 Joden in Tunesië, en dat aantal daalde verder tot 9000 in 1990. Zo’n 60.000 Joden zijn sinds de jaren vijftig vanuit Tunesië naar Frankrijk vertrokken, terwijl 45.000 anderen een nieuw bestaan in Israël zochten.
Vertrouwen
Joden konden zich onder het regime van Ben Ali en zijn voorganger Habib Bourguiba (vanaf 1957) tamelijk vrij in Tunesië bewegen. Het land heeft dan wel jarenlang gastvrij onderdak geboden aan het hoofdkantoor van de PLO (van 1982 tot 1991), maar de Joden hadden evenzeer de status van beschermde burgers. De Grote Synagoge van Tunis is in 1996 met geld van Ben Ali opgeknapt. De positieve discriminatie van Joden ging volgens sommige Joden zelfs zo ver dat een Jood een rechtszaak tegen een moslim vrijwel altijd won.
De leider van de Joodse gemeenschap, Bismuth, noemde zijn verkiezing tot senator in 2005 „een bewijs van de politieke openheid en de tolerantie die Tunesië karakteriseren.” Die situatie is voor hem na de revolutie niet wezenlijk veranderd. Toen de Israëlische vicepremier Silvan Shalom in december de overgebleven Joden in Tunesië ertoe opriep het land te verlaten, reageerde Bismuth sterk afwijzend. „De Joodse gemeenschap houdt van Tunesië en denkt er niet aan te vertrekken”, liet hij weten. Hij sprak zijn vertrouwen uit dat Tunesië ook in de toekomst ruimte zal bieden aan mensen van verschillend geloof.
Het feit dat de islamitische Ennahdapartij bij verkiezingen vorig jaar de grootste werd, doet niets af aan zijn vertrouwen. Ook andere Joden lijken tamelijk optimistisch, zoals restauranthouder Jacob Lellouche in Tunis, die in de laatste verkiezingen meedeed voor een liberale partij. Die wist geen zetels te veroveren, maar Lellouche toonde zich toch blij omdat hij ongestoord campagne kon voeren. „Een Jood kan dat hier doen, zonder dat iemand er aanstoot aanneemt”, zei hij tegenover Israëlische media.
Hamas
De signalen over de toekomst van de Joden in Tunesië lijken niet eenduidig te zijn. De Ennahdapartij was zo sympathiek om het Joods bejaardenhuis in Tunis vorig jaar met Jom Kipoer –tijdens verkiezingstijd– te verrassen met een bos bloemen, maar ontving in januari dit jaar even goed Hamasleider Ismail Haniyeh. Op het vliegveld van Tunis werd Haniyeh onthaald door een menigte die onder meer teksten als „Dood aan de Joden – dat is onze religieuze plicht” scandeerde. De Ennahdapartij haastte zich afstand te nemen van de teksten, maar Bismuth noemde het voorval „slechter dan slecht.”
De incidenten rond de gebeurtenissen als de Suezcrisis en de Zesdaags Oorlog lijken intussen nog niet uit het collectieve geheugen van de overgebleven Tunesische Joden verdwenen. Tegenover de Israëlische krant Ha’aretz liet een Jood op Djerba eind vorig jaar weten dat „het leger ons beter dan ooit beschermt. Onze echte angst geldt echter de dag waarop Israël een nieuwe militaire operatie in Gaza begint. Zal het leger ons dan ook beschermen als een uitzinnige menigte onze buurt bestormt?”