Désanne van Brederode maakt geloof onaanstootgevend
Désanne van Brederode schrijft in haar jongste roman over een onwaarschijnlijke liefde tussen twee mensen die elkaar los moeten laten. Twee gelovige mensen – maar dan wél gelovig op een manier die geen aanstoot geeft aan ‘verlichte’ en ‘ruimdenkende’ lezers.
Van haar christelijke wereldbeschouwing heeft Désanne van Brederode (1970) nooit een geheim gemaakt: ze spreekt vrijmoedig over haar bewuste keuze voor de rooms-katholieke traditie. Haar romans zijn geschreven vanuit een gelovig perspectief. Maar daarbij blijft natuurlijk wél de vraag wat ”geloven” voor Van Brederode precies betekent.
In haar nieuwste roman, ”Stille Zaterdag”, beschrijft ze twee personen die ieder op hun eigen manier met het geloof bezig zijn: de rooms-katholieke kunstenaar Maurice en de protestantse burgemeester Sara. Maurice is getekend door een mystieke ervaring in zijn jeugd, Sara is opgegroeid in een behoudende, Veluwse gemeenschap maar in de loop der jaren ontwikkeld naar een ruimdenkender, misschien ook vrijzinniger soort van christendom.
Alle clichés over de verschillen tussen beide tradities komen langs: protestanten zijn zuinig en stijf en somber (en ze eten in een restaurant hun bord tot de laatste kruimels leeg), rooms-katholieken bewegen makkelijker en houden van kleuren en van beelden. Toch blijken Sara en Maurice zielsverwanten: allebei hebben ze moeite met de starheid van de vroegere traditie, allebei hebben ze te maken met gezinsleden die hun geloof niet goed begrijpen.
Geen wonder dat er een liefde ontstaat die hun leven beheerst. Terwijl ze elkaar nauwelijks ontmoeten, terwijl ze nooit lichamelijk worden. Allebei hebben ze het gevoel dat dat niet kan en niet mag, omdat ze getrouwd zijn en kinderen hebben, omdat ze trouw willen zijn aan hun gezin. Niettemin denken ze altijd aan elkaar, zelfs als ze uiteindelijk alle contacten verbroken hebben. Dat leidt tot een dramatische afloop: Sara loopt pardoes onder een auto als ze na meer dan een jaar eindelijk weer een sms’je van Maurice krijgt.
Het is een verhaal dat in deze tijd bijna niet meer mogelijk lijkt: geliefden die omwille van hun geloof afstand doen van fysieke toenadering, die elkaar willen loslaten om de juiste weg te gaan – maar die uiteindelijk alles verliezen als ze tóch omkijken. Zoals Orpheus. Zoals de vrouw van Lot. Van Brederode durft daarmee een in hedendaagse ogen tegendraads thema en een tegendraads perspectief aan, en dat valt te waarderen.
Tegelijkertijd heb ik, ondanks alle sympathie voor de hoofdpersonen, toch ook moeite met hun manier van geloven. Het is allemaal zo niet-aanstootgevend, zo op maat gesneden en acceptabel gemaakt voor eigentijdse, verlichte, niet-christelijke lezers. Maurice haast zich te benadrukken dat hij echt geen fundamentalist is die tegen abortus en euthanasie is, en Sara vindt dat bidden voor je eten in een openbare ruimte al te zelfgenoegzaam overkomt en niets te maken heeft met het gebod om „in je binnenkamer” te bidden.
Allebei hebben ze grondig afstand genomen van de uiterlijkheden van hun jeugd, wat hen betreft ballast die schijnheiligheid in de hand werkt. Sara’s vader, lid van een zeer behoudende kerkelijke gemeente, runt een vakantiepark waar hij zijn klanten alle mogelijkheden biedt tot films kijken, zwemmen op zondag, cafébezoek, enzovoort – zolang hij zelf maar braaf in de kerk zit. In contrast daarmee gaat het Sara en Maurice om authenticiteit, eerlijkheid, liefde, en om een soort mystiek contact met God. Hun hoogste streven is om waarachtig mens te zijn onder de mensen. In het licht daarvan zijn alle regeltjes onbelangrijk geworden.
De visie die Van Brederode hier tentoonspreidt, komt vaak voor bij christelijk georiënteerde romanschrijvers in heden en verleden: van Betje Wolff en Aagje Deken tot Flannery O’Connor, van Truitje Bosboom-Toussaint tot Graham Greene, van Rudolf van Reest en Cornelius Lambregtse tot Rie van Rossum en Jos van Manen Pieters. Dat is ook wel logisch: het is de taak van de romanschrijver om alle hypocrisie aan de kaak te stellen en te pleiten voor echtheid.
Desondanks blijf ik zitten met een vraag. Waarom wordt er zo’n tegenstelling aangebracht tussen het authentieke gevoel in het hart en de traditionele christelijke cultuur en bijbehorende gedragspatronen? Waarom moet het geloof zo onaanstootgevend gemaakt worden? Waarom dient met tientallen toespelingen op moderne romans, films en kunstwerken (van Graham Greenes ”The end of the affair” tot”De kus” van Rodin, van de installaties van Damien Hirst tot Achterbergs gedichten) benadrukt te worden dat christenen echt niet achterlijk zijn?
Die inkapseling in alles wat verlicht en acceptabel is maakt, paradoxaal genoeg, voor mij het verhaal juist minder authentiek.
Daar komt bij dat de verhaallijn voortdurend alle kanten uitschiet, met lange uitweidingen en vrije associaties. De stijl is soms op het randje van sentimenteel en zweverig, waarbij Van Brederode bovendien niet wakker lijkt te liggen van hier en daar een vloek. Dat past natuurlijk ook helemaal bij een levensbeschouwing die liefdevolle mystieke verbondenheid plaatst tegenover slaafse gehoorzaamheid aan regels.
Maar het verhaal mag dan tekortkomingen vertonen, het onderwerp dat Van Brederode hier aan de orde stelt, blijft de moeite waard. Wat is het belangrijkste, je gezin vasthouden (omdat trouw aan een belofte belangrijk is) of alles opofferen om je verloren geliefde te redden (dwars tegen alle regels in)?
Elke keuze is in het geval van Sara en Maurice even fout en doet evenveel pijn, maar niet kiezen is geen optie. Waarom kunnen mensen die ene grote liefde niet bereiken, waarom schieten ze tekort ten opzichte van hun medemensen, waarom hebben ze vergeving nodig?
”Stille Zaterdag”, Désanne van Brederode; uitg. Querido, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 214 4147 4; 254 blz.; € 18,95.