Opinie

Werkelijkheid van het gericht klinkt onvoldoende door in preken

De laatste maanden heb ik nogal wat preken gelezen en gehoord. Al lezend en luisterend bekroop me een wat ongemakkelijk gevoel. Klinkt de werkelijkheid van het gericht van God nog wel voldoende door in preken? Komen predikanten niet te snel en te gemakkelijk met de troost van het Evangelie?

prof. dr. A. Baars
24 February 2012 16:44Gewijzigd op 14 November 2020 19:33
”Het laatste oordeel” van Fra Angelico (circa 1395-1455). Foto Gemäldegalerie
”Het laatste oordeel” van Fra Angelico (circa 1395-1455). Foto Gemäldegalerie

Tegen deze vragen valt natuurlijk het nodige in te brengen. Zo is het een feit dat het uitmaakt welke preken men hoort of leest. Men kan de preken zo kiezen dat het eigenlijk bij voorbaat al duidelijk is dat er sprake is van een wat eenzijdige blikrichting. Toch heb ik geprobeerd dat zo veel mogelijk te voorkomen.

Daarbij dringt zich ook nog een diepere vraag op: moeten zaken als gericht, eeuwig oordeel en hel wel in de prediking ter sprake komen? Het gaat in de zondagse verkondiging toch om de blijde boodschap van het Evangelie? Bovendien horen we nogal eens zeggen dat mensen in de kerk in deze barre en verwarde tijden vooral behoefte hebben aan woorden van troost en bemoediging.

Motieven

Er zijn verschillende motieven waarom de notie van het gericht regelmatig in de prediking aan de orde moet komen. Ik noem de belangrijkste. In de eerste plaats neemt deze notie een vaste plaats in in de prediking van de Heere Jezus en de apostelen.

Ruim dertig jaar geleden verscheen een klein, maar inhoudrijk geschrift van de Nederlands-Zuid-Afrikaanse nieuwtestamenticus prof. dr. L. Floor. Het heeft de titel ”Het gericht van God volgens het Nieuwe Testament” (Buijten en Schipperheijn, Amsterdam, 1979). De hoofdstelling van dit boekje is dat het gericht van God een vast bestanddeel uitmaakt van het Evangelie dat aan alle volken verkondigd moet worden. Het is zelfs zo dat we nergens in de gehele Bijbel zo veel horen over de ernst van het gericht en van de eeuwige rampzaligheid als juist in de woorden van de Heere Jezus Zelf. Zover ik kan beoordelen is het rondom dit geschrift van prof. Floor opmerkelijk stil gebleven. Vindt zijn weloverwogen, Bijbelse pleidooi onder de druk van een sterk ‘hoorder­gerichte’ prediking soms te weinig gehoor?

Het tweede motief hangt nauw samen met de eerste notie. Als de prediking van het gericht een onmisbaar bestanddeel is van de nieuwtestamentische prediking, dient zij ook nu nog in de zondagse preken regel­matig aan de orde te komen. Het is een goed reformatorisch beginsel dat het Woord alléén verkondigd dient te worden, maar dat betekent ook dat het Woord gehéél verkondigd dient te worden (vgl. onder andere Hand. 20:26 vv.).

„Er mag niet eenzijdig, naar eigen keuze met het Woord worden omgegaan. Evenmin mogen de smaak van een bepaalde groepering of bepaalde wensen van de gemeente deze keuze bepalen. Het Woord spreekt veelzijdig, en tot deze veelzijdigheid behoort ook het spreken over het gericht dat ons allen individueel eens raakt. En dat gericht is niet alleen toekomstig. Het is ook nu in de wereld en onder de mensen aanwezig (Rom. 1:18 vv.) Het gaat ook door onze ziel als wij beseffen wat het is zondaar voor God te zijn. Het zal er zijn in ons sterven alsook in het einde aller dingen, wanneer het verborgene in het licht gesteld zal worden.” (W. Kremer)

Sleutelmacht

Men zou hiertegen kunnen inbrengen dat dergelijke accenten vooral thuishoren in een missionair getoonzette prediking. Zo functioneerden zij in elk geval in de zendingsprediking van Petrus en Paulus (zie onder andere Hand. 10:42 en 17:31). Maar moet ook in de gemeente het gericht niet worden voorgehouden aan hen die zich niet van harte tot God bekeren?

Zeer zeker. Niet alle verbondskinderen zijn immers ware gelovigen. „Er zijn verbonds­kinderen die wel in het verbond zijn en toch niet gelovig deelhebben aan de vergeving van zonden en de heiliging door Christus’ bloed en Geest. Zij zijn de onvruchtbare ranken aan de wijnstok. Wel ranken; wel in de wijnstok, maar onvruchtbaar. En dat in tegenstelling tot die ranken die ook in de wijnstok zijn, maar die wel vrucht dragen (…), vergelijk Johannes 15. Er zijn kinderen des vleses en kinderen der belofte. Er zijn tweeërlei kinderen des verbonds” (ds. P. den Butter).

Dat alles wordt onderstreept door wat onze belijdenis zegt over de prediking in de gemeente. In zondag 31 van de Heidel­bergse Catechismus wordt de vraag gesteld: „Hoe wordt het hemelrijk door de prediking van het Heilig Evangelie ontsloten en toegesloten?” Het antwoord laat aan duidelijkheid niets te wensen over: „Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun zo dikwijls als zij de beloften van het Evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden om de verdiensten van Christus wil vergeven zijn; daarentegen alle ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis van het Evangelie God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.”

Genadeloon

Er zijn nog enkele Bijbelse motieven voor de prediking van het gericht. Zo kunnen we denken aan de heiliging van het leven. Het oordeel van God gaat immers niet alleen over ons zondaar-zijn of over het werkelijk in Christus geborgen zijn. Het heeft ook betrekking op onze goede werken. Zo dient de prediking van het gericht een prikkel te zijn om ijverig te zijn in goede werken.

Indringend spreekt Paulus hierover in 1 Kor. 3:11 vv. De apostel schrijft daar dat het fundament van alle geestelijke leven is gelegd door Jezus Christus. Ieder dient echter persoonlijk toe te zien hoe hij op dat Fundament bouwt. Als iemand slordig geestelijk leeft, zullen zijn werken door het vuur van Gods gericht worden verbrand. Maar wie op het goede Fundament goede werken bouwt, zal daarvoor genadeloon ont­vangen.

De keerzijde hiervan is dat de prediking van het gericht wil oproepen tot een verwachting van de wederkomst van Christus en een levensstijl die daarbij past. We kunnen hierbij denken aan woorden als uit 1 Kor. 7:31. Hier vermaant de apostel om deze wereld niet op een zondige wijze te misbruiken, maar die op een goede, geestelijke wijze te gebruiken, „want de gedaante dezer wereld gaat voorbij.” De notie van het gericht wil dus ook aansporen tot een Bijbelse invulling van de vreemdelingschap.

Bewogen

Hoe moet er over het gericht gepreekt worden? Ik noem vier aspecten. In de eerste plaats dient deze prediking doorgloeid te zijn van een diepe ernst en bewogenheid. Zo heeft ook de Heere Jezus het gericht ter sprake gebracht over de onboetvaardige steden in Galilea en over Jeruzalem (vgl. Luk. 10:13 vv.; 13:34; 19:41 vv.). De boodschap van het gericht heeft op zichzelf genomen niets aantrekkelijks. Laat zij dan ook op een wijze vertolkt en verkondigd worden die bij haar karakter past.

Hiermee hangt samen dat de boodschap ook sober onder woorden gebracht dient te worden. Het zou niet moeilijk zijn om uit de geschiedenis van de prediking een aantal voorbeelden op te sommen van predikers die zich hier onvoldoende aan gehouden hebben. Te denken valt aan boetepredikers uit de late middeleeuwen of sommige opwekkingspredikers uit Amerika. Zij konden het gericht van God en de realiteit van de hel in felle kleuren schilderen. Dat bewerkte soms bepaalde vormen van verslagenheid en ontroering, maar beantwoordde niet aan de sobere ernst waarmee de Bijbel over deze dingen spreekt. Het effect van deze prediking was dan ook niet altijd wat de predikers beoogden.

Verder kan de prediking van het gericht nooit doel in zichzelf zijn. Zij zal altijd zoeken te overtuigen van de ernst van het verloren zijn en het verloren gaan, en daarom staan in het kader van een oproep tot bekering.

Bijzonder duidelijk komt dat uit in 2 Korinthe 5. Paulus spreekt daar eerst in grote ernst over de realiteit van Gods gericht: „Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad” (vs. 10). Daarna volgen bewogen uitspraken en oproepen als: „Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof” (…); „Want de liefde van Christus dringt ons” (…); „Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: „Laat u met God verzoenen.”” (vs. 11, 14 en 20).

Ten slotte mag ook de troost van het gericht in de prediking niet ontbreken. Wie door het geloof verenigd mag zijn met Christus en Zijn weldaden, komt niet in het gericht. Het brengt volkomen rechtvaardiging, die voert naar de triomf met Christus. Daarbij is de christen voor altijd van al zijn vijanden verlost (zie onder andere vraag en antwoord 52 van de Heidelbergse Catechismus en artikel 37 van de Neder­landse Geloofsbelijdenis). Genade blijkt oneindig veel meer te zijn dan het welverdiende oordeel! Dat leidt tot eeuwige aanbidding van het onverdiende heil van God in Christus.

Placebo

Klinken deze tonen nog door in de prediking binnen de breedte van de gereformeerde gezindte? Ik ben er niet helemaal gerust op. Dat geldt overigens ook voor mijn eigen preken.

Misschien dreigen we zo langzamerhand te soft te worden voor onszelf en voor onze hoorders. Dan doet de prediking weinig meer dan het aanreiken van alle mogelijke pijnstillers voor de postmoderne mens. Het zouden echter zomaar placebo’s kunnen zijn: ze doen geen goed en ze doen geen kwaad. Ze geven hoogstens een goed gevoel.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer