Niet alle werkgevers niet blij met 60-plussers
DEN HAAG – De overheid wil dat mensen langer doorwerken. Veel werkgevers zitten daar echter niet op te wachten; zeker niet als het gaat om 65-plussers, maar evenmin als het werknemers betreft in de categorie 60 tot 65.
Dat blijkt uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Dit adviesorgaan van de regering publiceerde dinsdag het rapport ”Vraag naar arbeid”, over het personeelsbeleid van ondernemers.
De koers vanuit Den Haag ten aanzien van senioren is in de afgelopen drie decennia drastisch gewijzigd. In de jaren tachtig werd vervroegde uittreding gestimuleerd, om de werkloosheid terug te dringen.
Sinds eind jaren negentig valt het accent juist op langer doorgaan. Anders maakt de vergrijzing de kosten van AOW en gezondheidszorg onbetaalbaar. Onder invloed van die omslag is de arbeidsparticipatie van 55-plussers al flink toegenomen, van onder de 30 procent in 1990 tot bijna 50 procent in 2010. Verhoging van de pensioenleeftijd was aanvankelijk een station te ver, maar inmiddels ligt die hervorming als ultieme stap wel degelijk in het verschiet.
„We worden ouder, dus moeten we ook langer werken”, stelt voorzitter Bernard Wientjes van werkgeversorganisatie VNO-NCW vast. Hij pleitte dinsdag bij de presentatie van het SCP-rapport er vooral voor om zogenoemde ontziemaatregelen voor ouderen af te schaffen. Dan hebben we het over bijvoorbeeld extra vrije dagen en vrijstelling van ploegendienst en overuren.
„Zorg ervoor dat zulke bijzondere cao-bepalingen zo snel mogelijk verdwijnen, tenzij er sprake is van specifiek zware omstandigheden”, benadrukte Wientjes. Hij duidt het aan als historisch gegroeide rechten, ingesteld toen velen hun hele arbeidzame leven bij dezelfde baas doorbrachten en bedoeld als een soort beloning daarvoor tegen het einde van hun carrière.
De cijfers tonen aan dat het aantal bedrijven dat deze faciliteiten toepast, daalt. Dat levert de werkgevers een kostenbesparing op. Maar het SCP signaleert tegelijk dat die ontwikkeling hen niet verleidt tot het sneller aannemen van oudere werklozen. „Zij blijven nog steeds lang zonder baan.”
Binnen werkgeverskring is het oordeel over het belang voor de eigen organisatie van mensen die langer actief zijn wel wat aangepast, maar behoren aarzeling en terughoudendheid op dit punt allerminst tot het verleden. In 2001 vond 42 procent van de ondervraagden uitstel van het vertrek positief, in 2009 was dat 55 procent, amper meer dan de helft. „De ondersteuning voor een hogere uittredeleeftijd is dus vrij beperkt”, concludeert het SCP.
Bij een uitsplitsing blijkt dat vooral het onderwijs op dit vlak afwijkt van de rest. In die sector acht maar 43 procent het wenselijk dat personeel na de 60 aan de slag blijft. De zwaarte van het werk en de groeiende generatiekloof met leerlingen en hun ouders worden genoemd als belemmerende factoren.
Voor de groep van 65-plussers zijn de onderzoeksresultaten voor het geheel van de arbeidsmarkt nog veel ongunstiger. Slechts 14 procent van de werknemers geeft aan doorwerken na die leeftijdsgrens niet uit te sluiten. Van de ondernemers juicht slechts 15 procent hun bereidwilligheid toe. Het SCP waarschuwt dan ook: „Wil de verhoging van de AOW-leeftijd een succes worden, dan moeten de ideeën van werknemers en werkgevers over een latere pensioendatum en het bijbehorende gedrag flink veranderen.”
Wientjes denkt dat dit zeker zal gebeuren. „De getallen zullen spectaculair stijgen”, voorspelt hij. Voor zijn achterban noemt hij het perspectief van een krappe arbeidsmarkt in de toekomst een „dreigende kracht” in dit verband.