Afghaanse kinderen sterven door extreme winter
KABUL – In Nederland mag de vrieskou dan zijn verdwenen, in Afghanistan vriest het dat het kraakt. In en rond de hoofdstad Kabul kruipen tienduizenden families in verfomfaaide tenten bij elkaar om te overleven. Maar dat gaat steeds moeizamer. De sterfte onder jonge kinderen is er extreem hoog.
Het is wel het laatste wat een door burgeroorlog verscheurd land als Afghanistan erbij kan hebben: extreme vrieskou, met temperaturen van min 20 graden in de nachten en hevige sneeuwval erbij.
Al ruim een maand is dat de toestand waarin de 35.000 bewoners van zo’n 42 vluchtelingenkampen in en rond de hoofdstad Kabul zich bevinden. Ze zijn door oorlogsgeweld op drift geraakt en uit alle delen van het land hiernaartoe gekomen. Leven er in tenten, gemaakt van stukken zeil en karton, en proberen er de winterkou te trotseren. Dat lukt dus nauwelijks.
Frederico Motka, van de Duitse hulporganisatie Welthungerhilfe, kan de toestand van de mensen niet meer aanzien, laat hij op de website van de organisatie weten. „Ze zitten op de bevroren grond, in vochtige koude ruimtes en als overdag de sneeuw smelt, raakt het karton van hun tenten doorweekt, en de tenten vanbinnen nat.”
Twee van de bewoners zijn Sayid Mohammad en zijn vrouw. Ze verloren vorige week hun zoontje van drie maanden, Khan. Zes van hun kinderen kwamen al eerder door ziekten om, dat was toen ze nog in hun geboortedorp woonden, in het district Greshk, in de provincie Helmand. Drie jaar geleden ontvluchtten Sayid en zijn familie dat gebied vanwege oorlogsgeweld. Ze vestigden zich in het Nasaji Bagram-tentenkamp bij Kabul. Daar ging de sterfte onder hun kinderen echter onverminderd verder.
Van de negen kinderen die ze hadden, is na de dood van Khan nu enkel nog de 10-jarige Feroza in leven. Terwijl haar vader zijn verhaal doet, staart het meisje naar het koude mensenlijfje dat in het midden van de tent ligt opgebaard. Khan zal weldra worden begraven.
In het kamp zijn sinds het invallen van de kou, een maand geleden, al zestien kinderen van onder de vijf jaar gestorven. Julie Bara, die werkt voor de Franse hulporganisatie Solidarité International, schat het sterftecijfer in de kampen onder kinderen van onder de vijf op 144 op de 1000 kinderen. Een op de zeven kinderen onder de vijf haalt de lente dus niet. Dat is een extreem hoog aantal, zelfs voor Afghaanse begrippen, dat toch al een hoge kindersterfte kent.
Intussen zijn deze niet te benijden vluchtelingen in eigen land geen weggestopte groep, maar voor iedereen zichtbaar die door of rond Kabul reist. Dat verraadt de eigenlijke oorzaak van hun malaise: ze zijn in feite slachtoffer van een cynisch bestuurlijk spelletje dat de autoriteiten met hen spelen. Kabul heeft namelijk formeel capaciteit voor 500.000 burgers, maar de stad telt nu bijna 4 miljoen inwoners. Die enorme aangroei komt vrijwel geheel door de vluchtelingen –Internal Displaced Persons, IDP’s– uit andere delen van het land, die in de hoofdstad –ook nog eens op andermans land– zijn neergestreken.
De overheid ziet ze liever gaan dan komen en daarom wil die hen niet helpen want dan blijven ze hier. En daarom zijn hun ellendige leefomstandigheden in de ogen van ambtenaren juist nuttig omdat alleen zo ze zijn weg te krijgen. De IDP’s lijken daarmee op ‘onze’ uitgeprocedeerde asielzoekers, die ook tussen wal en schip zijn geraakt en niet worden geholpen. Niet helpen is zo de grootste ambtelijke deugd geworden, ook al betekent dat de dood van tientallen kinderen.
Motka’s organisatie, Welthungerhilfe, doet intussen haar best deze chronische nood wel te lenigen. Deze winter hebben de Duitsers al meer dan 1600 houtkacheltjes onder de tentbewoners verspreid. Daarmee kan een derde van alle families in de 42 tentenkampen in en rond de hoofdstad zich verwarmen, als er brandhout te vinden is. De kacheltjes gaan meestal maar één winter mee, weet Motka, want in de zomer verkopen de meeste gezinnen ze om van het geld voedsel te kopen.