Ongeloof over een drenkeling
Of ik haar alsjeblieft wilde helpen. De vrouw vroeg het bijna dwingend. Haar stem trilde. Het leek wel of ze een beetje in paniek was. Ik moest meekomen naar het water. Samen met mijn vrouw, dochter en kleinzoontjes waren we die middag op een strandje aan een baai, vlak bij de Stille Oceaan, aan de oostkust van Australië. Het gebeurde een dezer dagen. Temperatuur? Een graad of dertig. Boven nul, zoals u begrijpt, maar zich wellicht moeilijk voor kunt stellen.
Kort daarvoor had ik de Chinese vrouw aan een andere, al wat oudere dame horen vragen waar Lewis was. Ook toen klonk er al een zekere ongerustheid in haar stem. Ik liet mij door haar meevoeren naar de waterkant en ze wees in de richting van een ponton. Daar ergens moest iemand zijn.
Ik het water in, terwijl zij bleef gebaren. Verder, verder en meer naar rechts. Ik speurde naar een hand die boven water uitstak. Niets te zien. Luchtbellen wellicht? Nee, ook niet. Er zwommen ter plekke twee mensen vrij ontspannen rond. Vreemd. Die hadden toch iets moeten zien. Na een minuut of tien gaf ik het op. Ik ben geen geoefend zwemmer en kan bovendien niet duiken.
Toen ik bij de vrouw terugkeerde, riep ze almaar: „Please, please!” Wie ze dan precies miste en of die persoon dan niet kon zwemmen? Het ging om een van haar studenten, zei ze. Een jongen van zestien, die inderdaad de zwemkunst niet machtig was. Ze had intussen enkele andere mannen aangesproken, die me een tikje ongelovig aanstaarden. Was ze echt iemand kwijt? Of was ze in de war? Wat was dit?
De vrouw ontdekte al snel een bewaker in uniform. De man hoorde haar aan en riep wat in zijn walkietalkie. Daarna bleef hij rustig staan kijken. Ik snapte er niets meer van. Waarom riep de man niet meteen alle zwemmers bijeen om een zoekactie te organiseren? Twijfelde hij aan het verhaal?
Terug bij de waterkant had de vrouw er enkele anderen van kunnen overtuigen dat ze iemand miste. Van een groepje van vijf jonge kerels konden enkelen duiken. Met tussenpozen zochten ze hier en daar de bodem af. In de verte klonken sirenes. Twee ambulances waren snel bij het strandje. De hulpverleners maakten een brancard in gereedheid en keken toe. De smeekbedes van de vrouw waren nu overgegaan in licht gejammer.
Er arriveerde een politiewagen en even later nog een. Ze vormden een groepje, maar nog steeds nam niemand de leiding. Er kwamen nu ook mensen met rode hesjes van de reddingsbrigade. Ze stonden een tijdje aan de waterkant om toe te kijken hoe anderen aan het zoeken waren.
Tot slot meldde zich een grote man met een kaal hoofd uit het publiek, type bodybuilder, die alle geoefende zwemmers aansprak en de coördinatie op zich nam. Ook enkele politiemannen besloten mee te doen en gingen te water. Een groep van zo’n vijftien mensen vormde onder aanvoering van de bodybuilder een keten en speurde al duikend de bodem af. Het zicht in het water was minimaal.
Zelf hielden we er nog steeds rekening mee –of hoopten we dat vooral?– dat zich zo dadelijk een Chinese jongen zou melden met de vraag wat er allemaal aan de hand was. Maar die gedachte lieten we varen toen een van de Chinese studenten ineenzakte. Ambulancepersoneel snelde toe. De vrouw bleek in shocktoestand te verkeren.
Even later verscheen een professionele duiker. Dat was zeker een uur nadat de vrouw voor het eerst alarm had geslagen. Van redden kon geen sprake meer zijn.
Toen de duiker eindelijk zover was, moest iedereen aan de kant. Vijf minuten nadat hij onder water was gegaan, werd besloten dat de zoekactie met vrijwilligers toch weer moest worden hervat. Opnieuw werd een keten gevormd. Met een lint had de politie intussen het strand afgezet om het publiek op afstand te houden. Een kwartier later werd er door iemand met een duikbril vanuit het water naar de ambulancebroeders gezwaaid en weer even later werd het levenloze lichaam van een jongen met zwart sluikhaar uit het water gehaald. Zijn handen en benen hingen slap over de brancard. Net als iedereen was ik diep geschokt. Dus toch…
Zoals elke journalist die met kleinere en grotere incidenten te maken heeft gehad, heb ik in de loop van de tijd de nodige onderzoeksrapporten langs zien komen. Wat me meer dan eens opviel, was het geschutter na de eerste meldingen. Vooral in dat stadium ging er nogal eens wat mis. Hoe kon dat toch? Goed opgeleide en getrainde mensen maakten vaak onbegrijpelijke inschattingsfouten.
Als er een onderzoek zou worden ingesteld naar het drama daar in Southport, zou het beeld niet anders zijn. Waarom was die bewaker als een standbeeld blijven staan? Waarom hadden die politiemensen geen actie ondernomen? Waarom had ik zelf trouwens niet iedereen bijeengeroepen? Ik heb er lang genoeg over kunnen denken en meen dat ik het antwoord weet: ongeloof. Als rechtzinnige mensen zijn we er van kinds af aan voor gewaarschuwd, zij het in een ander kader, en dat is niet zomaar. Ongeloof is een hindernis die de mens zelf opwerpt om de ongewenste werkelijkheid niet te hoeven aanvaarden. Totdat het toch waar bleek te zijn.