Documentatieblad Nadere Reformatie
Het vraagstuk van de tolerantie was ook in de zeventiende eeuw actueel. Hoe tolerant moest de kerk bijvoorbeeld zijn in (mogelijk) nieuwe koloniën, zoals Brazilië? Onder anderen de Zeeuwse predikant Willem Teellinck sprak zich hierover uit, zo blijkt uit een bijdrage van dr. L. J. Joosse in het Documentatieblad Nadere Reformatie.
„Brazilië betekende een opening voor de kerk tot bekering van joden, rooms-katholieken en Indianen. Niet anders dan klassiek-gereformeerden ontleenden de Teellincks dit aan Gods derde gebod en de tweede bede van het ”Onze Vader”. Bekering van heidenen was bij Willem Teellinck bovendien motief voor bekeringswerk onder joden. Dat was op haar beurt middel tot bespoediging van Jezus’ wederkomst. Fysiek geweld als middel tot bekering werd veroordeeld. Wat was dan de politieke plaats van Portugezen, joden, rooms-katholieken en van Indianen, wanneer zij zich in de kolonie niet tot het christelijke geloof bekeerden en zich niet bij de bevoorrechte gereformeerde kerk voegden? Betekende hun publieke religievrijheid en inrichting van religieuze samenkomsten niet dat er in de kolonie enigerlei Godslastering of ontheiliging van Gods naam zou worden toegelaten? Teellincks Middelburgse collega Enoch Sterthemius zag zich voor deze politiek-sociale kwestie van tolerantie gesteld. Dit werd een zwaar thema in de relatie van de kerk en koloniale politiek tot 1654. Willem Teellinck maakte deze kwestie aanhangig op de classis. Sterthemius heeft, zo gaf Teellinck hem weer, „in bedencken gegeven hoe men handelen sal in de Bay met de Joden en Portugesen (die) soie paaps soie joots sijn of men een ijder vrijheyt van exercitie in religie sal vergunnen of niet.” (…)
De Zeeuwse kerken zagen zich al in 1618 geconfronteerd met de komst van joden in hun samenleving. De Walcherse classis agendeerde dit voor bespreking op de gewestelijke synode van Zierikzee (9-13 oktober 1618). Behalve in Middelburg waar zich evenals in andere steden joden begonnen te vestigen, zag men de bekering van joden opdoemen als zendingsvraagstuk in Oost-Indië. In antwoord op Sterthemius’ vraag kwam de classis in 1624 zelf na rijp beraad „inde vreeze des Heeren” tot een besluit, namelijk „dattet niet can bestaen met Godt en sijn Woort dat men deselven voornoempt eenige vrijheyt der exercitie soude toelaten maer wel vrijheyt der consciëntie.” De oplossing was dus: geen publieke synagogen toestaan noch andere dan gereformeerde kerkdiensten in de kolonie. Wel dient ieder persoonlijk private gewetensvrijheid te worden gegund in de koloniale samenleving. Maar hoe dat in politiek beleid sociaal vertaald moest worden, stelde Willem Teellinck niet aan de orde. Begrijpelijk, dat was geen kerkzaak. Voorts ging Bahia (Brazilië) in 1625 verloren en Teellinck stierf in 1629 voordat Nederlanders er een kolonie konden inrichten. Maar de toon van beperkte verdraagzaamheid was definitief gezet.”