Amerikaanse auteur Cullen Murphy trekt lijn van inquisitie naar Guantanamo
De inquisitie, het begrip roept bij Nederlandse protestanten herinneringen op aan geschiedenislessen over de Tachtigjarige Oorlog, de Spaanse koning Filips II, Alva. Maar de inquisitie was meer, zegt de Amerikaanse auteur Cullen Murphy. En het instituut zelf mag dan verleden tijd zijn, „de geest ervan waart nog altijd rond. Zie Guantanamo.”
De 59-jarige Cullen Murphy was maandag in Amsterdam om zijn boek ”God’s Jury” te promoten. Daarin beschrijft hij facetten uit de geschiedenis van de inquisitie zoals de Katholieke Kerk die in 1231 in het leven riep, maar trekt hij voortdurend ook lijnen naar wat hij als haar (seculiere) opvolgers ziet, tot het beruchte Amerikaanse detentiekamp Guantanamo Bay in Cuba toe. „De titel van mijn boek, God’s Jury, is van toepassing op iedereen –een individu, een groep, een regering– die meent het recht te hebben te bepalen hoe anderen moeten denken.”
In een sfeervol vertrek van het Ambassade Hotel, aan de besneeuwde Herengracht, licht de Amerikaan zijn stellingname toe. Zelf is hij rooms-katholiek, zegt hij, „maar van het soort dat indertijd met de inquisitie te maken zou hebben gekregen.” En, inderdaad, het populaire magazine Vanity Fair (oftewel: ijdelheidskermis), waarvan hij vaste medewerker is, „zou toen op de Index van verboden boeken zijn terechtgekomen.”
Schillebeekx
Murphy, afgestudeerd in de geschiedenis van de middeleeuwen, begon met het schrijven van zijn boek in 1999. „Behalve met mijn werk voor verschillende tijdschriften houd ik me al jaren bezig met publiceren over religie. Op die manier ontmoette ik ook nogal wat rooms-katholieke theologen. Sommigen hadden in negatieve zin te maken gekregen met het Vaticaan. De Duitser Hans Küng bijvoorbeeld, ooit collega van Joseph Ratzinger, de huidige paus; en de Nederlandse theoloog Edward Schillebeekx. De manier waarop het Vaticaan, de Congregatie voor de Geloofsleer, hen had behandeld, intrigeerde me, omdat ik er een echo in hoorde van hoe de inquisitie te werk ging. Daar kwam bij dat ik op een gegeven moment vernam dat de Congregatie voor de Geloofsleer zich in hetzelfde gebouw bevindt als vroeger de inquisitie.”
Toch zou zijn studie er anders uit hebben gezien als ”9/11” niet had plaatsgevonden, zegt hij. „En de nasleep daarvan: de strijd tegen het terrorisme zoals de regering-Bush die vervolgens ging voeren. Meer dan eens heb ik in die tijd moeten denken aan de inquisitie.”
En velen met u, schrijft u.
„Die link is vaak gelegd, ja. Tik op internet de woorden ”inquisitie” en ”Guantanamo” in, en je begrijpt wat ik bedoel. Kort en goed: vanaf dat moment werd me duidelijk dat ik een ander, veelomvattender verhaal moest gaan schrijven.”
De „basisthese” van zijn boek is „heel simpel”, zegt Murphy. „Eigenlijk heb je voor een inquisitie maar twee dingen nodig. Eén: je moet zo diep geloven in de waarheid van je eigen overtuiging dat je elke andere verwerpt. Ik noem dat ”moral certainty”, morele zekerheid.
Het tweede wat je nodig hebt, zijn bepaalde instrumenten, middelen, zodat je vervolging van ”de ander” kunt institueren. Ik bedoel dit. Er is in de wereld altijd haat geweest, of wantrouwen ten opzichte van mensen die niet zijn zoals jij bent, mensen met een ander geloof of een andere etniciteit. Maar een inquisitie heeft nog iets meer nodig. En de pointe van mijn boek is dat de inquisitie in de dertiende eeuw kon ontstaan omdat aan dat ”meer” werd voldaan. De wereld werd modern. Er konden instituten ontstaan, mensen wisten op zeker moment hoe ze iets van bureaucratie kon creëren, leerden hoe je informatie kon vergaren, archiveren én censureren, ontdekten hoe je mensen kon ondervragen of tegen elkaar uitspelen. Stuk voor stuk belangrijke instrumenten. En die zijn sindsdien alleen maar beter geworden.”
Maar voor een deel hetzelfde gebleven, blijkt wel uit de handboeken voor inquisiteurs die u noemt, van middeleeuwers als Bernard Gui en Nicholas Eymerich.
„Handboeken als deze leerden inquisiteurs alle technieken, alle trucs die je kunt gebruiken als je iemand moet ondervragen. En ik zeg niet dat het Amerikaanse leger, het personeel van Guantanamo, van hun boeken gebruik heeft gemaakt, maar leg je beschrijvingen van nu naast die van toen, dan zijn de overeenkomsten toch opvallend. Blijkbaar zijn zulke technieken de eeuwen door overgedragen, en behoren ze tot de ”common knowledge”, de algemene kennis van deze wereld.”
Nederlandse protestanten verbinden het woord inquisitie doorgaans met Spanje, de geloofsvervolgingen in de zestiende, zeventiende eeuw.
„Je kunt niet spreken over ”de” inquisitie. De eerste drie hoofdstukken van mijn boek gaan over achtereenvolgens de middeleeuwse, de Spaanse en de roomse inquisitie. Toen de Spaanse inquisitie officieel van start ging, in 1478, waren er eenvoudig nog geen protestanten, en in Spanje zijn er ook nooit veel geweest. Het primaire doelwit van de Spaanse en later ook de Portugese inquisitie vormden lange tijd de ”conversos”, de ”nieuwe christenen”: Joden die zich hadden bekeerd tot het katholicisme. Velen van hen werden ervan verdacht in het geheim hun oude geloof te blijven praktiseren (zie ook kader, AdH). Dieptepunt was het Edict van Verbanning in 1492. Vele duizenden Joden zijn toen naar het buitenland gevlucht. Een deel is uiteindelijk in Nederland terechtgekomen, Amsterdam – met Spinoza als klassiek voorbeeld.
De tweede groep die in Spanje met vervolging te maken kreeg, waren de moslims. Daarnaast waren er nog wel andere groepen en groepjes, onder wie de Katharen, maar dit waren de twee belangrijkste.
De roomse inquisitie is een ander verhaal. Die staat los van de Spaanse inquisitie. Voor de roomse inquisitie waren de protestanten, volgelingen van de reformatoren, het belangrijkste doelwit.”
Voor uw boek bezocht u (geheime) Vaticaanse archieven, die van het Derde Rijk, de Stasi-archieven. Maar ook Guantanamo Bay.
„Dat laatste om een specifieke reden. Ik wilde een analogie, een vergelijking kunnen maken tussen Guantanamo en de inquisitie waar het ging om het martelen van mensen. De inquisitie maakte van marteling gebruik om iemand weer terug te krijgen bij het in haar ogen ware geloof, en soms ook om informatie te verkrijgen. Waarbij ze probéérde om bepaalde grenzen te trekken: dit mag je zo vaak doen; dat hooguit zo veel keer. Omdat zij ergens wist dat er iets inherent slechts zat in het gebruik van martelmethoden. Wat de praktijk vervolgens leerde, was dat het onmogelijk is om grenzen te stellen aan martelen. Dat werkt nooit. Elke keer als je een grens trekt, neigen mensen ernaar die op te zoeken en erover heen te gaan. Om vervolgens weer nieuwe grenzen te trekken.
Precies hetzelfde zag je in Guantanamo gebeuren. De regering-Bush stond het gebruik toe van wat zij eufemistisch ”enhanced interrogation techniques” noemde, verzwaarde ondervragingstechnieken. En daar werden bepaalde grenzen aan gesteld. Maar de mensen die deze middelen mochten gebruiken, stonden vaak onder zo veel druk om informatie van een gevangene los te krijgen dat die grenzen regelmatig werden overschreden. De duimschroeven werden letterlijk aangedraaid, om van erger –het ”waterboarden” bijvoorbeeld– maar niet te spreken. En vervolgens gebruikte men precies dezelfde argumenten als ooit de inquisiteurs ter rechtvaardiging: „Wat wij doen is te belangrijk, is urgent. En daarom is dit toegestaan.””
Toch kun je je voorstellen dat een land als de Verenigde Staten in de strijd tegen het terrorisme gebruik maakt van ingrijpende maatregelen. Wat is het alternatief?
„Hier ligt nu precies de reden waarom ik mijn boek heb geschreven. Veiligheid voor alles: dat is vandaag in de VS, en misschien ook wel andere landen, hét grote doel geworden. Neem Engeland, met in steden als Londen vele duizenden camera’s. Kijk, dat we hierover kunnen schrijven, praten, debatteren, komt onder andere omdat we niet in een inquisitoire, orwelliaanse staat leven. Maar we moeten er wel voor waken dat het zover komt. De vraag die ik daarom wil stellen, is simpel: Moet alles worden opgeofferd aan dat ene doel, veiligheid, contra terrorisme? Loop je dan niet het risico waarden op te offeren die je juist wilt beschermen?”
Aan het slot van uw boek vraagt u aandacht voor de laatste van de zeven klassieke deugden, ”humility”: bescheidenheid, nederigheid.
„Bescheidenheid is denk ik, inderdaad, de deugd die het minste aandacht krijgt. Omdat ze daar ook nooit om vraagt – dat is haar eigen. Maar het is een buitengewone deugd, en in veel opzichten het tegengif voor wat ik dus morele zekerheid noem. En om dan nog even terug te komen op onze strijd tegen het terrorisme: weten we zeker dat we daarin op de goede weg zitten? Of zijn er misschien ook andere manieren om hetzelfde doel te bereiken, zonder onze eigen waarden te grabbel te gooien?”
”God’s Jury. The Inquisition and the Making of the Modern World”, Cullen Murphy; uitg. Penguin Books, Londen, 2012; ISBN 978 0 713 99534 3; 310 blz.; € 36,95. >>cullenmurphy.com
Benzion Netanyahu
Voor zijn boek over de inquisitie en haar (seculiere) tegenhangers liet Cullen Murphy zich informeren door tal van toonaangevende wetenschappers. Een van hen was de –inmiddels 101-jarige– Israëlische historicus Benzion Netanyahu, de vader van premier Netanyahu. Murphy sprak hem telefonisch.
Uitvoerig onderzocht Benzion Netanyahu de ”Oorsprong van de inquisitie in vijftiende-eeuws Spanje” (de titel van een van zijn boeken). Zijn stelling is dat de beschuldiging van de Spaanse inquisitie dat zogeheten ”conversos” (Joden die zich, vaak onder druk, tot het christendom hadden bekeerd) doorgaans in het geheim het Joodse geloof bleven praktiseren, weinig overeenkomt met de werkelijkheid. Maar waarom accepteerde de inquisitie deze „nieuwe christenen” dan niet? Netanyahu: „Uiteindelijk blijft er één reden over: hun bloed deugde niet. Zij waren Joden.”
Overigens behoeft het in dit licht niet te verwonderen dat de Israëlische premier Benjamin Netanyahu bij zijn recente bezoek aan de Portugese Synagoge in Amsterdam blijk gaf van een grote kennis over de geschiedenis van de Spaanse en de Portugese Joden.