Het verleden als vader en moeder
Geen blinde verering, geen domme minachting. Historicus Herman Paul bepleit een evenwichtige omgang met de geschiedenis. „Vergelijk het met de vraag: Hoe ga je met je ouders om?”
Dr. Herman Paul (1978) doceert geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Bij uitgeverij Bakker publiceerde hij, als mederedacteur, ”Het gereformeerde geheugen” (2009) en ”Het vaderlandse verleden” (2010). Deze week verschijnt zijn boek ”Het moeras van de geschiedenis”. Het presenteert een kleurrijke stoet theologen, musici, architecten en politici. Al deze mensen ontwikkelden een eigen kijk op de geschiedenis.
Een ”moeras van de geschiedenis”. Ergens anders lees ik over het verleden als „bijtend salpeterzuur.” Waarom zo negatief?
„Mijn boek stelt de vraag: Hoe gaan we met het verleden om? Ik ga na hoe politici, journalisten, predikanten en filosofen in de twintigste eeuw tegen de geschiedenis aankeken. Vaak gebruikten ze dan het woord historisme. Zoals postmodernisme recent op ieders lippen lag, zo was historisme in de jaren twintig en lang daarna een kernwoord van velen die over geschiedenis nadachten. De term werd als een waarschuwing gebruikt. Zo waarschuwde de filosoof Herman Dooyeweerd christelijke arbeiders in 1936 om niet te veel te vertrouwen op het verleden en op het „vaderlijk erfdeel.” De dirigent Willem Mengelberg klaagde over te grote invloed van de historische wetenschap op de uitvoeringspraktijk. Als mensen Bach willen uitvoeren, gaan ze eerst het archief in Leipzig uitpluizen, mopperde hij. Mijn boek gaat over dit soort waarschuwingen.”
Historisme klinkt als vaag begrip. Kunt u het uitleggen?
„Je kunt de vraag ”Hoe gaan we met het verleden om?” vergelijken met de vraag ”Hoe gaan we met onze ouders om?” Die vraag is niet zomaar te beantwoorden. Het hangt af van leeftijd, karakter enzovoort. Maar we voelen allemaal wel aan dat sommige mensen te veel of juist te weinig aan hun ouders verknocht zijn. Je hebt moederskindjes, pappenheimers die op hun 25e nog thuis wonen en bij alles zich afvragen wat pa of ma ervan vindt. Je hebt ook kinderen die met hun ouders in de clinch liggen. Kortom, je kunt te veel of te weinig eerbied voor je ouders hebben. Tegen beide moeten we waarschuwen. Zo’n waarschuwing drukt ook het woord historisme uit. Hang niet te veel aan het verleden. Maar ook: Denk niet dat je zonder het verleden, met een schone lei kunt beginnen.”
Grote mannen zoals Luther en Calvijn bieden christenen na vijf eeuwen houvast.
„We kunnen niet zonder voorbeeldfiguren als we willen weten wat een christelijk leven inhoudt. Vanouds heeft de christelijke kerk zulke voorbeelden niet alleen in het heden, maar ook in het verleden gezocht. Grote vrouwen, grote mannen, kleine vrouwen, kleine mannen – we hebben ze dringend nodig als voorbeelden op de weg van het geloof. Laten we echter oppassen voor heiligenverering. En laten we ook niet in onze comfortzone blijven. Luther was een groot theoloog, maar van Bonhoeffer kun je ook leren. Of van Russische baptisten onder het communistische regime. Of van ‘gewone’ Afrikaanse gelovigen.”
Reformatoren leefden in een heel andere wereld dan christenen nu. Wat betekent dat voor hun gezag?
„Een mooi voorbeeld van hoe je Luther kunt lezen vind ik bij de lutherse theoloog Bernd Wannenwetsch. In zijn boek ”Political Worship” schrijft hij over allerlei eigentijdse issues, zoals consumentisme, vrijemarktdenken, afnemend vertrouwen in de politiek, krimpende kerken – zaken die op het eerste gezicht in de zestiende eeuw nog niet aan de orde waren. Toch gaat hij te rade bij Luther, vooral bij diens gedachten over de verhouding tussen liturgie en ethiek. Niet omdat Luther rechtstreekse antwoorden geeft. Wel omdat bij hem grondlijnen te vinden zijn over menselijk verlangen en de vervulling van dat verlangen door God.
Deze grondlijnen kunnen met profijt worden toegepast in discussies over de vraag waarom wij zo verslaafd zijn aan spullen, aan shoppen. Deze toepassing veronderstelt wel een bereidheid tot grondig lezen. Wil je echt leren van de reformator, dan volstaat het niet om met een vroom gezicht zijn naam eens in de mond te nemen. Wat we nodig hebben is historische gesprekskunst. Geen blinde verering, geen domme minachting, maar een poging tot gesprek tussen toen en nu. Neem de krimpende kerk in Nederland. Ik denk wel eens dat onze fixatie op de negentiende eeuw zo groot was dat we met alle veranderingen slecht uit de voeten kunnen. Dan zou ik zeggen: Kijk verder dan de negentiende eeuw, kijk verder dan Europa! Waar hebben christenen eerder zo’n krimp mee gemaakt? Het zou heel interessant zijn dat eens na te gaan in andere delen van de wereld, bij Syrische of Afrikaanse christenen in vroeger eeuwen.”
Ds. A. H. de Hartog schreef begin twintigste eeuw: Wie Jezus’ opstanding met historische middelen overeind wil houden, heeft voor het „historistisch empirisme” gecapituleerd. Zijn de heilsfeiten wetenschappelijk te bewijzen?
„Ik zou daar voorzichtig mee zijn. Historische wetenschap handelt doorgaans niet in bewijzen, maar in wat ik ”beredeneerde vermoedens” noem. Daarbij komt de vraag: Waarom noemen we kruisiging en opstanding heilsfeiten? Omdat ze een cruciale rol spelen in het verhaal dat God met deze wereld schrijft. Wie op een heuvel buiten Jeruzalem de restanten van een houten kruis vindt, heeft nog niets gezegd over die heilsgeschiedenis, over het verhaal dat de kruisiging tot een heilsfeit maakt. Wat een historicus kan toetsten zijn zaken als: in hoeverre waren Romeinen gewend misdadigers door kruisiging te executeren? Maar het heilsfeit dat Jezus aan het kruis de straf op de zonde droeg, laat zich niet wetenschappelijk narekenen.”
Wat betekent dat dan voor de christelijke apologetiek? Amerikaanse apologeten bijvoorbeeld gaan nogal wetenschappelijk te werk.
„Het ligt misschien voor de hand om sceptisch te reageren op pogingen om het geloof wetenschappelijk te bewijzen. Toch zou dat te makkelijk zijn. Apologetiek is een missionaire poging om uit te leggen waar het in de Bijbel om gaat. Je probeert de taal van de ander te spreken. Als ik als ouderling van de Marekerk aan een student vraag: ”Waar word je gelukkig van?” dan denkt de student bij geluk misschien algauw aan directe behoeftebevrediging – heel anders dan ik bedoel. Mijn taal is dus inadequaat, maar toch gebruik ik hem. Dat geldt voor al ons religieuze spreken. Hoe zouden we God in mensentaal kunnen vatten? Je kunt wel kritische vragen stellen bij wetenschappelijke apologetiek, maar die vragen slaan onmiddellijk terug op al ons spreken over God. Misschien heeft Rowan Williams gelijk en is het spreken tót God, in lofprijzing, schuldbelijdenis en voorbede, voor ons mensen het meest gepast.”
Welke les kan uit het boek worden getrokken?
„De les van mijn boek is wat ik een openheid voor andere perspectieven noem. Ik heb, bijvoorbeeld, een jaar aan het Center of Theological Inquiry in Princeton gewerkt. Op woensdagavond bespraken we –systematici, Bijbelwetenschappers, historici, sociologen en politieke wetenschappers– elkaars werk. Wat hadden we in het begin een moeite om een gespreksmodus te vinden! Want de vragen waarmee we de werkelijkheid benaderden waren zo verschillend. „Welke betekenis heeft deze uitspraak voor mensen in de eerste eeuw voor Christus” is een andere vraag dan: „Waar komt deze uitspraak vandaan?” en die is weer anders dan: „Is deze uitspraak waar?” Wat wij moesten leren, daar om die grote tafel in de common room van CTI, was openheid voor elkaars perspectieven. En ook: niet doen alsof het laatste woord vanuit één discipline kan worden gezegd.
Ook ten aanzien van de Bijbel geldt deze openheid. Je kunt de Bijbel horizontaal lezen, als een verzameling teksten uit het oude Midden-Oosten. Daarmee is niet alles gezegd: de Bijbel is ook de weg waarlangs God tot mensen spreekt. De Bijbel is Gods Woord, dat is de verticale dimensie.”
Kun je het historisme wel langs intellectuele weg bestrijden?
„Intellectuele middelen zijn uiteindelijk relatief. Ik merk in pastorale contacten dat mensen geraakt worden door levensverhalen. Door het geheim dat er meer is tussen hemel en aarde, het geheim van een openheid en verlangen naar God. De uitdaging voor mij is: hoe leef ik als christen in deze wereld? Dat heeft misschien minder te maken met wat ik schrijf, dan met hoe ik leef.”
Het boek besluit met een verwijzing naar verwondering als grondhouding van alle kennis. Waarover heeft u zich verwonderd bij het schrijven?
„Wat mij gefrappeerd heeft is de actualiteit van de discussies die ik beschrijf. Ik zie een sterke parallel tussen het historisme en wat je het economisme van onze dagen zou kunnen noemen. Zoals je de geschiedenis kunt verabsoluteren, zo kun je dat ook met de economie doen. Ik zie een overspannen aandacht voor kosten-batenanalyses, rendementen, efficiency en opbrengsten. Iedereen die in het onderwijs werkt ziet hoe de overdreven aandacht voor rendementen ten koste gaat van andere doelen, zoals de vorming van jonge mensen, wat toch vanouds het belangrijkste doel van het onderwijs was.”