„Christen zou rein voedsel moeten eten”
Wat ligt er op het bord van een christen, als die zich zou laten leiden door Gods Woord? Alleen het voedsel dat in Gods wet als rein wordt beschreven, stelt drs. E. Noordermeer.
De biologe realiseert zich dat ze met haar boek ”De hemelse voedselbank”, ingaat tegen de wijdverbreide opvatting onder christenen dat geloof en voedingspatroon los van elkaar staan. „Een God Die over onze schouder meekijkt als we onze boodschappenkarren vullen, of Die meekijkt in onze keuken – dat is toch een wat ongemakkelijke gedachte.”
Het boek combineert Noordermeers interesse voor voeding en haar belangstelling voor Gods Woord. „Al jong ben ik de Bijbel gaan lezen. Daar heb ik een honger naar.”
Haar biologische vakkennis gebruikt ze om aan het einde van het boek te motiveren waarom de spijswetten goed zijn voor mens en dier.
In ”De hemelse voedselbank” behandelt de schrijfster teksten uit het Oude en het Nieuwe Testament die over voeding gaan. Daarbij heeft ze veel naslagwerken en Bijbelvertalingen gebruikt, schrijft ze in de inleiding. Toch komt dit in de tekst nauwelijks terug. Daardoor bekruipt de lezer gaandeweg nogal eens het gevoel: is dit nu Noordermeers persoonlijke mening, of delen meer theologen deze visie?
De menu’s die mens en dier na de schepping krijgen, overlappen elkaar niet, constateert Noordermeer. Beide eten weliswaar vegetarisch, maar de mens mag zich tegoed doen aan de zaden en de vruchten van planten en bomen, terwijl de dieren het groene gewas krijgen (Genesis 1:29, 30).
Na de zondeval krijgt de mens het vlees en het groene kruid erbij. In Genesis 9:3 zegt God tegen Noach: „Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u al gegeven, gelijk het groene kruid.” Noordermeer: „Veel christenen lezen in deze tekst dat de mens pas vanaf de zondvloed vlees gaat eten en dat in eerste instantie alle soorten vlees mochten worden gegeten. Maar zoals voor alle Bijbelteksten geldt, zijn ze onderdeel van een geheel en moet je naar de lijn van het verhaal kijken.”
Zo wijst ze erop dat Abel al koos voor het houden van een reine diersoort: het schaap. „Hij zal dit vlees ook hebben gegeten.” Verder krijgt Noach de opdracht om van alle reine dieren zeven paar mee te nemen in de ark en van alle onreine dieren één paar. „Noach wist dus wat rein en onrein was.”
Van de hele wetgeving die het volk Israël bij Sinaï krijgt, vormen de voedselwetten slechts een klein onderdeel. „De voorschriften, beschreven in Leviticus 11 en herhaald in Deuteronomium 14, zijn opvallend genoeg alleen vleeswetten. God zegt wel het een en ander over plantaardige voeding, maar er zijn geen reine en onreine planten.”
Traditie
Bij de behandeling van de teksten uit het Nieuwe Testament wijst Noordermeer op het belang van kennis van de maatschappelijke context. „Jezus gaat in een conflict met de Farizeeën namelijk nooit in tegen de Thora zelf, maar tegen de door mensen toegevoegde wetten.” Als voorbeeld noemt ze de discussie over het eten met ongewassen handen, zoals vermeld in Mattheüs 15 en Markus 7.
Wie alleen Markus 7:19b leest, „En zo verklaarde Hij alle spijzen rein (NBG)”, zou al snel kunnen concluderen dat hij nu alles mag eten. Uit het gedeelte in Mattheüs blijkt echter dat Jezus hier kritiek uit op de regel van de Farizeeën om de handen te wassen voor het eten. Noordermeer: „De Thora zegt echter niets over het standaard handen wassen voor het eten. Voordat de priesters de tabernakel ingingen, moesten zij hun handen wassen (Exodus 30:19-21). Dit priesterlijk gebruik hadden de Farizeeën echter opgelegd aan het hele volk.”
Veel christenen leggen het visioen van Petrus in Handelingen 10 uit als het moment waarop God alle voedsel rein verklaart. „Vreemd, waarom zouden wij het anders uitleggen dan Petrus zelf?” vraagt Noordermeer zich af. „Het visioen brengt Petrus in verwarring. Hij kan zich niet voorstellen dat God hem opdraagt onreine dieren te gaan eten.” God verklaart uiteindelijk Zelf: „Hetgeen God gereinigd heeft, mag u niet voor gemeen (onheilig, HSV) houden!” Dan begrijpt Petrus dat God niet over voeding spreekt, maar over de heidenen. God verklaart hier geen voedsel rein, maar mensen.”
Breuk
Al met al kunnen we op basis van het Nieuwe Testament niet stellen dat het onderscheid tussen reine en onreine dieren is afgeschaft, stelt Noordermeer. Het komt namelijk niet ter sprake; er wordt alleen geschreven over het eten van aan de afgoden geofferd vlees. „Joden die de Messias aannamen, veranderden hun voedingspatroon niet. De meest logische conclusie is dat de heidenen die zich bij de gemeente aansloten, zich gewoon aan de reine vleesgroepen hielden.”
De introductie van onrein voedsel zou terug te voeren zijn op de breuk tussen jodendom en christendom, die ontstond rond circa 130 na Christus. Het laatste Bijbelboek, Openbaring, was toen al op schrift gesteld. Noordermeer: „De hele canon is dus ontstaan onder de paraplu van het jodendom. Later ging de kerk zich bewust afzetten tegen haar joodse wortels. In plaats daarvan vergriekste de kerk.”
Maar wil dit alles zeggen dat christenen zich vandaag de dag weer aan de oudtestamentische voedselwetten moeten gaan houden? Noordermeer meent van wel. „God gaf Zijn wet niet om de mens lastig te vallen. De wet geeft leven aan wie zich daaraan houdt (Leviticus 18:5).”
Sommige wetten, zoals die voor de offerdienst, zijn met het verlossingswerk van Christus vervuld. Met de spijswetten ligt dat echter anders, stelt Noordermeer. „Vlees is vlees gebleven. Het sterven van Christus heeft geen invloed gehad op de eigenschappen daarvan. Als God de vleeswetten opnieuw zou geven in deze tijd, zouden ze niet anders zijn. Het varken zal nog steeds onrein zijn en het rund nog steeds rein.”
”De hemelse voedselbank”, E. Noordermeer; uitg. Merweboek, Sliedrecht, 2011; ISBN 978 90 578 7157 3; 184 blz.; € 16,90.
Wel de geest, niet de letter
„Het gaat niet om het strikt handhaven van joodse spijswetten uit de Bijbel, maar om de vraag: wat vraagt God nu van ons om wel en niet te eten?”
‘Kookdominee’ Han Wilmink, auteur van onder meer ”Bijbels culinair” en coauteur van het recent uitgekomen ”Koken met bezieling”, is blij met de vragen die Noordermeer stelt bij het voedingspatroon van christenen. „Ik ben van mening dat we nieuwe spijswetten nodig hebben, waarbij we ons baseren op de uitgangspunten van de oude spijswetten. Binnen de joodse traditie zijn die altijd geherinterpreteerd naar de actualiteit. Die actualiteit leert ons dat we nu oog moeten hebben voor duurzaamheid, zorg voor de aarde, zorg voor de dieren als Gods schepselen, voedselschaarste, onze gezondheid…”
De interpretatie van Noordermeer is naar de mening van Wilmink te strikt. „Ik twijfel niet aan haar goede intenties, maar bij het lezen van het boek kreeg ik meermalen de indruk dat ze zichzelf aan de letter houdt. Die ze dan wel zelf interpreteert, zonder daarbij de context mee te wegen, zoals tijd van ontstaan, cultuur, verband met andere teksten en archeologie. Als theoloog –en voedseldeskundige– krijg ik daar buikpijn van. De Bijbel lees je anders dan een biologieboek.”
Wilmink constateert dat Noordermeer soms stellige uitspraken doet die niet waar zijn. „Zoals dat vet beslist niet mocht worden gegeten door de joden. De teksten uit Leviticus die ze daarbij noemt, duiden op de voorschriften voor de offerdienst. Dát vet mag niet door stervelingen geconsumeerd worden. Daaruit kun je geen algemeen verbod afleiden. Bovendien, wat doe je dan met teksten waarin het eten van dierlijk vet als zegen van God wordt gezien? Denk aan Jesaja 25:6, dat spreekt over een feestmaal rijk aan merg en vet.”
De predikant houdt zich niet strikt aan de Bijbelse spijswetten, maar eet wel zo duurzaam mogelijk. „Meer biologisch, minder vlees. Ik koop veel producten uit de regio, bij de natuurvoedingswinkel. Wij zijn rentmeesters; we bezitten de aarde niet, die is van God, de Schepper.”