Van Riessen: Religieus perspectief in filosofie kan niet worden gemist
LEIDEN – Het hoger en universitair onderwijs verschraalt nu het steeds meer gaat om kennis en vaardigheden opdoen. Docenten zijn er juist voor om studenten te stimuleren tot reflectie, stelt Renée van Riessen.
Sinds begin vorig jaar is Renée van Riessen (1954) bijzonder hoogleraar christelijke filosofie aan de Universiteit Leiden. De leerstoel is ingesteld door de Stichting voor Christelijke Filosofie, die ook leerstoelen heeft aan andere universiteiten, zoals Rotterdam, Twente en Maastricht.
Na een tijd van inwerken houdt Van Riessen vrijdag haar oratie, toegespitst op de betekenis van christelijke filosofie voor het onderwijs. Dat is niet voor niets; onderwijs heeft haar hart. Ze doceert behalve in Leiden ook filosofie aan de Protestantse Theologische Universiteit in Kampen, en tot vorig jaar was ze docent aan Artez Hogeschool voor de Kunsten in Zwolle.
Van Riessen merkt dat het filosofieonderwijs effect heeft op studenten. „Het confronteert hen niet alleen met lesstof, maar ook met zichzelf, omdat de stof betrekking heeft op het eigen bestaan. Het vraagt reflectie, zei de Griekse filosoof Socrates al.”
Socrates benadrukt daarbij het belang van de leraar. „Zijn principe is dat een leraar studenten niet alles voorzegt, maar dat ze zelf moeten ontdekken wat in hun leven waardevol voor hen is.”
Tot Van Riessens verrassing hecht ook de christelijke filosoof Kierkegaard (1813-1855) veel waarde aan het onderwijs. „Kierkegaard was een enorme bewonderaar van Socrates. Hij zag hem zelfs als de ideale leraar omdat Socrates je altijd weer naar jezelf terugbrengt. Hij vraagt: Waar sta je eigenlijk en wat vind je er zelf van?”
Voor veel mensen zijn die vragen niet vanzelfsprekend, aldus Van Riessen. „Mensen hebben eerder de neiging om een model te kiezen, iemand na te doen. Socrates, en met hem ook Kierkegaard, zegt: „Nee, je moet mij niet worden, je moet jezelf worden.””
Ontmoeten
Kierkegaard benadrukt het belang van de ontmoeting met de leraar, of dat nu Socrates is, of in een ander verband Christus. Van Riessen herkent het belang van ontmoeting. „Als je een collegezaal hebt met een niet al te grote groep –maximaal vijftig studenten– gebeurt er tijdens het onderwijs iets met de mensen die daar zijn. Het is niet alleen maar stof die in modules zo efficiënt mogelijk wordt overgedragen. Als het goed is, gebeurt er ook iets in de interactie met docent en studenten.”
Daarnaast is een docent een rolmodel voor studenten, in de wijze waarop hij de stof bespreekt, stelt Van Riessen. „Dat gegeven raakt in het onderwijs steeds verder op de achtergrond. Het hoogste ideaal is dan hoogleraar te zijn en helemaal geen college meer te hoeven geven. Vooral in de geesteswetenschappen wordt bezuinigd op contacturen. Daarnaast is er de opkomst van het afstandsonderwijs, dat populair is. Vaak beginnen studenten daar vol goede moed aan, vanwege tal van de praktische voordelen: je kunt alles thuis achter de pc doen. Maar op den duur beginnen ze toch het contact en de ontmoetingen te missen. En daaraan kun je zien dat schriftelijke modules en virtual classrooms, hoe goed ook opgezet, nooit de ontmoeting kunnen vervangen.”
Al met al komt de existentiële kant van het leren zo heel erg tekort, zegt Van Riessen. „Onderwijs, met name in de geesteswetenschappen, is niet het erin stampen van feiten of stelsels, het is zelf ontdekkingen doen, daarop kritisch leren reflecteren en in staat zijn daarin je eigen positie te bepalen. Daarvoor is tijd nodig, en ook de gelegenheid om –liefst in vrij kleine groepen– dieper op centrale vragen in te gaan. Dus niet in collegezalen met 200 studenten. Bijvoorbeeld door een tekst van Plato of van Kierkegaard nauwkeurig te lezen en erover in gesprek te gaan; ook als je het niet met hen eens bent. In Leiden bij wijsbegeerte is daar gelukkig alle gelegenheid voor. Mijn colleges staan bovendien open voor alle studenten van de universiteit, dus ook voor studenten die rechten, natuurkunde of geneeskunde hebben gekozen.”
Van Riessen hecht eraan studenten meteen duidelijk te maken dat christelijke filosofie „niet een vorm van bekeringsonderwijs” is. „Wij, de hoogleraren van de Stichting voor Christelijke Filosofie, willen hiermee een bijdrage leveren aan de intellectuele en existentiële ontwikkeling van studenten. Daarbij kan het religieuze perspectief in filosofie niet worden gemist. Want dat geeft elke filosofie een motivering en een drijfkracht die ze uit zichzelf niet heeft. Je moet het alleen leren herkennen; niet alleen in het werk van christelijke filosofen, maar ook in dat van anderen, zogenaamd atheïstische wetenschappers niet uitgezonderd.”