Opinie

”Ken uzelf!”: de apologetische insteek van F. A. G. Tholuck

Wat is de betekenis van de apologetiek van F. A. G. Tholuck?

21 January 2012 08:55Gewijzigd op 14 November 2020 18:49
Dr. Aza Goudriaan. Foto RD
Dr. Aza Goudriaan. Foto RD

Onze huiselijke bibliotheek bevat een publicatie die ooit eigendom is geweest van een lid van de familie Schimmelpenninck. Nader onderzoek zou moeten uitwijzen van wie het boek precies geweest is. Het zou Gerrit graaf Schimmelpenninck kunnen zijn, een conservatief van hervormden huize en de eerste premier van Nederland. Of anders diens kleinzoon Gerard Johan Philip Schimmelpenninck.

Het boek dateert uit 1851, maar de eerste druk verscheen al in 1823. Het is geschreven door Friedrich August Gottreu Tholuck en draagt de titel ”Die Lehre von der Sünde und vom Versöhner, oder: die wahre Weihe des Zweiflers” (De leer van de zonde en van de Verzoener, of: de echte wijding van de twijfelaar). Ook al zullen veel lezers Tholucks naam niet kennen, het boek is een klassieker van negentiende-eeuwse protestantse apologetiek. Tholuck zelf, die decennia lang hoogleraar theologie was in Halle, beleefde nog de verschijning van de negende druk. Vertalingen zagen het licht in het Nederlands, Engels, Zweeds, Deens en Frans. Het boek vond zijn weg ook in diverse segmenten van de Nederlandse elite, zoals blijkt uit Schimmelpennincks exemplaar en uit het feit dat Groen van Prinsterer het aanbeval.

Op het hart gericht

Tholucks boek is door en door persoonlijk en op het hart gericht. De kern van het boek is een briefwisseling van twee studenten, Guido en Julius. Als schooljongens zochten zij naar het doel van het leven zonder een bevredigend antwoord te vinden. Ze gaan beiden studeren: Guido studeert theologie en Julius kiest voor letteren en geschiedenis. De theologiestudent wordt indringend geconfronteerd met de moderne intellectuele bezwaren tegen het christelijk geloof. Guido zoekt waarheid, en besluit teleurgesteld zich in de wijsbegeerte te gaan verdiepen. Hij wordt moedeloos en sceptisch door de idealistische filosofie en de gedachte dat er uiteindelijk maar één ding bestaat. Intussen heeft hij niet veel contact gehad met zijn vriend Julius, die hem op zeker moment enthousiast bericht over een gebeurtenis die hij omschrijft als wedergeboorte. Hij is theologie gaan studeren.

Op dat punt begint de correspondentie met een brief van Julius. De kern van Julius’ boodschap is dat Guido serieus zijn aandacht zou moeten richten op het kwaad. Herhaaldelijk schrijft hij: „Alleen de hellevaart van de zelfkennis maakt de hemelvaart van de Godskennis mogelijk.” Waar komt het kwaad vandaan? Die vraag heeft zowel een theoretische als een praktische dimensie. Julius stelt die allebei aan de orde. Hij bestrijdt de antwoorden die het filosofische pantheïsme en het rationalistische pelagianisme hebben gegeven. De leer van Spinoza en Schelling, zegt hij, „kent het kleine mensenhart met zijn grote behoeften niet en wanneer het gewond is kan zij het niet genezen.”

Tegelijk roept Julius Guido op tot praktische zelfkennis: Kent hij zijn eigen zelfzucht? Beseft hij zijn „ondelgbare zondeschuld?” Als de mens zich er niet van bewust is dat hij verwond is, zal hij het geneesmiddel alleen maar lastig vinden. Augustinus zei al dat het moeilijk is om trotse mensen ervan te overtuigen dat ootmoed een deugd is. Maar de redding is daar voor wie uit een benauwd hart tot God roept.

Drie maanden later schrijft Guido terug. De brief van Julius heeft veel in hem losgemaakt, hij is zich inderdaad serieus bezig gaan houden met het kwaad en heeft daardoor „vastere bodem” gevonden. Ook de klassieken wisten al over de misère van de mens en de filosoof Kant kwam met zijn inzicht in de hang naar het kwade dicht bij de waarheid. Guido is nu Luther aan het lezen, die al aangaf dat „het met elk mens tot een ondergang moet komen.” Hij is ervan overtuigd dat de „weke school van theologen” door oppervlakkig werk de wetenschap misbruikt. „Zij bouwen armzalig uit frasen en aantekeningen hun geestelijke leven.” Of Guido wedergeboren is, durft hij nog niet te zeggen, maar hij heeft wel een besef van Christus’ vergevende liefde.

Drie manieren

Tholucks boek vervolgt met een deel over de verzoening, en besluit met een reeks bijlagen. Welke manieren zijn er om de mensen van de waarheid van het christendom te overtuigen? Daarover gaat de eerste bijlage. Er zijn volgens Tholuck drie manieren: apologetiek, dogmatiek en ervaring. Deze drie zijn tegelijk nodig; geen van de drie is op zichzelf genoeg „om de gehele mens te bekeren.”

De apologetiek gebruikt volgens Tholuck vooral historische argumenten om aan te tonen „dat het christendom een goddelijke openbaring is.” Veel resultaten verwacht Tholuck niet van apologetiek, want „de mens ziet alleen wat hij zien wil.” In de tweede plaats is er de speculatieve dogmatiek, die laat zien dat het christendom de hoogste filosofie is. Hiermee kan men volgens Tholuck verder komen, als tenminste erkend wordt dat de mens zelfzuchtig van aard is. Maar eigenlijk wortelt de dogmatiek in de ervaring, het derde element, en vooral in het zondebesef dat het systeem richting geeft. De dogmatiek leert de mens om zijn twijfels te parkeren, zijn eigen verdorvenheid als een vaststaand feit te erkennen en te zoeken naar een Verzoener, Die zich in de wedergeboorte vinden laat. Dan komt de rest van de christelijke leerstellingen in een nieuw licht te staan en kan ook de apologetiek zijn werk gaan doen.

Klassieke denkwijze

Wat te denken van Tholucks insteek? De vele drukken en de vertalingen laten zien dat het boek velen raakte. Tholuck schrijft zelf dat veel mensen hem lieten weten dat zij bij het lezen van dit boek „het keerpunt van hun leven dateerden.” Hij stond dicht bij het volk en hij is „binnen bepaalde grenzen de invloedrijkste apologeet van de eeuw” genoemd.

De betekenis van Tholucks benadering is vooral dat hij twijfels en intellectuele vragen resoluut in een breder moreel en theologisch kader stelt. Het verstand met zijn vragen is onderdeel van een mens die zondaar is en verzoening nodig heeft. Het is een klassieke denkwijze, waarin mensen als Augustinus en Bernard van Clairvaux hem voorgingen. Tholuck gaat echter een stap verder als hij de persoonlijke ervaring tot een soort filter maakt voor de toegang tot de christelijke leerstellingen. Daarin toont hij ook het kind te zijn van een tijd, die het menselijke subject graag als vertrekpunt van zijn denken koos.

Dr. Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl


Verder lezen over dit onderwerp

A. Tholuck, Die Lehre von der Sünde und vom Versöhner, oder: Die wahre Weihe des Zweiflers, 7de druk, Hamburg: Perthes 1851.

Gunther Wenz, ‘Tholuck, Friedrich August Gottreu (1799-1877)’, Theologische Realenzyklopädie, deel 33, Berlijn: Walter de Gruyter 2002, 425-429.

Karl Gerhard Steck, ‘Apologetik II. Neuzeit’, Theologische Realenzyklopädie, deel 3, Berlijn: Walter de Gruyter 1978, 411-424, hier 417.

Meer over
Weerwoord

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer