Vragen CDA over actie Pakistan
DEN HAAG – Minister Rosenthal (Buitenlandse Zaken) moet bij de Pakistaanse autoriteiten om opheldering vragen over de verwoesting van het rooms-katholieke centrum Gosha-e-Aman op 10 januari in de stad Lahore.
Dat stelt CDA-Kamerlid deze week in een serie Kamervragen aan de bewindsman naar aanleiding van zijn bezoek aan Pakistan vorige week en de vernieling van het centrum van de Lahore Charitable Organisation. Dat bestond uit een kapel en drie bewoonde huizen.
De grond waarop het centrum stond, is sinds 1886 in handen van de Rooms-Katholieke Kerk. In 2007 ontstond er een geschil nadat de Pakistaanse staat Punjab zich het land toe-eigende.
Er liep een rechtszaak en er was een verbod op vernietiging uitgevaardigd. Ondanks dit verbod werden de gebouwen met de grond gelijkgemaakt. De staat heeft inmiddels, hoorde Omtzigt van een bisschop in Lahore, aan het centrum elders een stuk grond aangeboden.
Omtzigt was vlak na de vernieling van de bebouwing ter plaatse. „Alles was er totaal platgewalst”, liet hij gisteren desgevraagd weten. Tegenover het Katholiek Nieuwsblad zei Omtzigt eerder geschokt te zijn dat een overheid gebouwen verwoest waar mensen in wonen. „In een normale rechtsstaat is dit niet mogelijk. Het was pijnlijk om te zien dat onder het puin huisraad, Bijbels en een vernield kruis lagen. Het laat zien dat het in Pakistan met de rechten van minderheden slecht is gesteld. Die worden daar met voeten getreden.”
Tijdens zijn bezoek aan Pakistan –op uitnodiging van Kerk in Nood, een rooms-katholieke organisatie die opkomt voor vervolgde christenen– sprak Omtzigt met een delegatie van het Justice and Peace Committee, een Pakistaanse mensenrechtenorganisatie. Zij schetsten hem dat alle schoolboeken in Pakistan islamitisch getoonzet zijn. Bovendien geldt voor universiteiten een toelatingsexamen, waarbij studenten twintig punten extra kunnen verdienen met kennis van verzen uit de Koran. Christelijke studenten kunnen het examen daardoor niet halen en zijn daarom feitelijk uitgesloten van universitaire studies.
Daarnaast verstrekten de delegatieleden Omtzigt een overzicht van meer dan duizend aanklachten op grond van de blasfemiewet. Die stelt de doodstraf op belediging van de islam of de profeet Mohammed.
Ongeveer 15 procent van de aanklachten is gericht tegen christenen. „Dat betekent dus dat ook veel moslims slachtoffer worden van de wet”, aldus Omtzigt. Wel zijn de gevolgen van een aanklacht voor christenen veel groter. „Zij moeten vaak huis en haard ontvluchten, verliezen vrienden en familie en worden in gevangenschap extra slecht behandeld. In een bepaald opzicht hebben mensen die van moord worden beschuldigd het een stuk makkelijker.”
Een islamitische mensenrechtenadvocaat vertelde hem dat bijna alle rechtszaken op basis van de blasfemiewet uiteindelijk bij een hogere rechtbank in vrijspraak eindigen. Omtzigt: „Maar dan is er inmiddels al wel heel veel leed aangericht.”
Het CDA-Kamerlid hoorde in Pakistan dat er sinds kort pas tot vervolging op grond van de blasfemiewet wordt overgegaan als een senior politieagent de aanklacht als geloofwaardig beschouwt. „Dat stelt me echter nog niet echt gerust.”
De Aziatische Mensenrechten Commissie meldde onlangs dat de blasfemiewet in Pakistan vorig jaar aan negen mensen het leven heeft gekost. Zij werden gelyncht of neergeschoten na van blasfemie te zijn beschuldigd.
Op de begin dit jaar gepubliceerde ranglijst christenvervolging van Open Doors staat Pakistan in de top 10.