Kansen
Lenie van den Bulk deed onderzoek naar eigenwaarde en toekomstbeelden van leerlingen in het voortgezet onderwijs. In het tijdschrift Pedagogiek in Praktijk (december 2011) schrijft ze over haar onderzoeksresultaten.
In de huidige samenleving is het hebben van gelijke kansen een belangrijk ideaal. Tegelijkertijd is de maatschappelijke ongelijkheid ten gevolge van cognitieve mogelijkheden een algemeen aanvaard gegeven. Pijnlijk wordt dit duidelijk op het moment dat kinderen en hun ouders een hogere onderwijssoort ambiëren, maar daar op grond van het prestatieniveau geen toegang toe hebben.
In het onderzoek, uitgevoerd op een scholengemeenschap in Rotterdam-Zuid, is onderzocht in hoeverre jongeren zich bewust zijn van de sociale hiërarchie en hun eigen positie daarin. Jongeren die een hoge opleiding volgen, denken dat zij later een belangrijke bijdrage aan de samenleving zullen leveren en benoemen vaker hiërarchische verhoudingen in de samenleving dan jongeren in een lage onderwijspositie.
De laatstgenoemden hechten vooral veel waarde aan hun positie als leerling en denken dat zij via het onderwijs alsnog een betere positie kunnen bereiken. Havo-leerlingen nemen in deze onderwerpen een middenpositie in. Het onderzoek laat zien dat vwo-leerlingen een goede positie verwachten dankzij hun hoge opleiding en dat vmbo-leerlingen op een goede toekomst hopen ondanks hun lagere opleiding.
In een samenleving waar een steeds groter deel van de bevolking een middelbare of hogere opleiding heeft genoten, bestaat het gevaar dat men laagopgeleide jongeren als mislukkingen ziet. De teleurstelling bij veel ouders en kinderen als de uitslag van de Cito-eindtoets lager is dan nodig om naar havo of vwo te gaan, maakt duidelijk dat een score die je op het vmbo doet belanden eigenlijk niet echt goed is.
Afgezien van het effect op de eigenwaarde van de leerling, betekent het ook dat hij minder goede maatschappelijke kansen heeft in de toekomst. Uit het onderzoek blijkt dat vmbo-leerlingen qua ambitie, de motivatie om hogerop te komen en persoonlijke kenmerken niet afwijken van vwo-leerlingen. De wil om het beste uit zichzelf te halen, is er wel degelijk en ook zij willen een succesvolle toekomst tegemoet gaan.
Waardering voor hun capaciteiten en het vertrouwen in hun bedoelingen en inzet, kunnen helpen bij het ontwikkelen van hun kwaliteiten en het versterken van hun motivatie. Wie door het onderwijs of de maatschappij bestempeld is als ”niet-kunner” of ”niet-willer”, diskwalificeert zichzelf al bij voorbaat om te voorkomen dat anderen dit doen.
In een tijdperk waarin levenslang leren noodzakelijk is, moet leren voor elke leerling bereikbaar en lonend zijn. Voorkomen dient te worden dat laagopgeleide jongeren als mislukkingen gezien worden. Een dergelijke ongelijkheid is waarschijnlijk vernederender dan de ongelijkheid in de standen- en klassenmaatschappij, omdat mensen de ongelijkheid nu wel als rechtvaardig moeten accepteren. Ze hebben immers ook de kans gehad!
Natalie Boekhorst schrijft in Balans Magazine (januari 2012) over (gebrek aan) kansen van kinderen met een handicap. Voorbeeld is een meisje met PDD-NOS (een ontwikkelingsstoornis) dat op het speciaal onderwijs zit. Haar ouders en haar leerkrachten zijn het erover eens dat ze eigenlijk veel beter tot haar recht komt in het regulier onderwijs.
Maar dan komt de grote zoektocht naar een school die haar een kans wil bieden. Juist omdat ze geen rugzakje heeft, durft geen enkele school het met haar aan. Inmiddels zit dit meisje haar tijd uit op het speciaal onderwijs, in de hoop dat het regulier voortgezet onderwijs haar wel de kans biedt.
Tegen deze ‘weigerscholen’ en hun leerkrachten wil Boekhorst zeggen: hoeveel kansen wil je krijgen om een kind te zien opbloeien en voor de toekomst haar kansen en keuzemogelijkheden te vergroten?
Dr Filip Coussée, Vlaams pedagoog en jeugdzorgdeskundige, geeft in JeugdenCo (nummer 6, 2011) commentaar op het Nederlandse jeugd- en jongerenbeleid. Hij was lid van een internationale visitatiecommissie jeugdzorg. Coussée stelt vast dat in Nederland een technisch beleid gevoerd wordt en geen sociaal-pedagogisch beleid. Men richt zich op de gewenste output. Alles wordt in het werk gesteld om afwijkingen te voorkomen. Risicobeleid, meten, beheersen, monitoren, alles onder controle willen houden. Alsof je kinderen kunt ‘engineeren’. Maar kinderen zijn niet maakbaar.
Gelukkig komt er nu in Nederland een tegenbeweging op gang met positief jeugdbeleid. Er wordt dan meer uitgegaan van de talenten van een kind dan van wat er allemaal mis kan gaan. We moeten als beleidsmakers bescheiden zijn. Je kunt geen kinderen ontwerpen. Het is een mythe dat maatschappelijke problemen opgelost kunnen worden door de opvoeding. Wat telt is dat jongeren kansen krijgen en dat talenten goed benut worden.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Reageren? focus@refdag.nl