Zondaar zijn
Psalm 8:5
„Wat is de mens?” Er is er niet één uit uw geslacht, al gaat u tot aan Adam terug, of hij is naar zijn natuur en in zijn hart een gruwelijke gedrocht, een leugenaar en moordenaar geweest voor zijn wedergeboorte. Vanaf het moment dat u mens was, bent u zo. Als een ”zoon des mensen” had u een verdorven natuur, dat is: u miste het beeld Gods en had het beeld van de duivel. Zo was uw vader een Amoriet en uw moeder een Hethietische.
„En aangaande uw geboorten: Ten dage als gij geboren waart, werd uw navel niet afgesneden; en gij waart niet met water gewassen, toen Ik u aanschouwde; gij waart ook geenszins met zout gewreven, noch in windselen gewonden. Geen oog had medelijden over u” (Ezech. 16:4 en 5). Gij zijt een onreine uit een onreine (Job 14:4), vlees uit vlees (Joh. 3:6), in zonde ontvangen en in ongerechtigheid voortgebracht (Ps. 51:7), van nature een kind des toorns (Ef. 2:3), boos vanaf uw jeugd (Gen. 8:21).
Lees deze Schriftplaatsen niet vluchtig door omdat ze u wel bekend zijn, maar stel u voor God en hoor die woorden uit de mond des Heeren. Die zaken worden over en tot u gesproken, en laat ze dan in uw hart zinken, en wees er vast van overtuigd dat u zo bent, omdat God zegt dat u zo bent.
W. à Brakel, predikant te Rotterdam (”Lof des Heeren op het genadeverbond”, 1689)