Afname economische groei bedreigt stabiliteit China
De Chinese reus wankelt. De afnemende economische groei bedreigt de stabiliteit van de Aziatische volksrepubliek, betoogt Jonathan Holslag.
De komende jaren dreigen voor China moeilijk te worden. De groei stokt, de ontevredenheid neemt toe, de partij wordt zenuwachtig en de rest van de wereld heeft minder vertrouwen in de ambities van de grootmacht.
Industrialisering is voor elk land een tumultueus proces. Dat is in China, met zo’n 90.000 officieel geregistreerde protesten per jaar, niet anders. Zolang de frustratie zich tegen lokale partijbonzen keerde, konden de nationale leiders zich opwerpen als de ware hoeders van het volkse belang. Deze rolverdeling heeft echter haar houdbaarheid bereikt. Het volk mort nu ook openlijk over de onmacht en onwil van de nationale partijleiders om willekeur en ongelijkheid aan te pakken.
Die wrevel kon worden beperkt door de hoop op welvaart en groei. Juist die economische groei komt nu in het gedrang. Het is zorgwekkend om te constateren dat beleidsmakers die enkele jaren geleden nog vol overtuiging beweerden dat de economie van China zou blijven groeien, nu toegeven niet meer te weten hoe de economie kan worden bijgestuurd.
De economische groei in de volksrepubliek wordt aangedreven door investeringen in wegen, fabrieken en vastgoed die de vraag ver overschrijden. Dat leidt tot overschotten: ongebruikte infrastructuur, lege appartementen en fabrieken die moeten exporteren om te overleven.
De kloof tussen investeringen en consumptie blijft uitdijen, waardoor er een soort piramidespel ontstaat: investeringen in infrastructuur worden verder aangemoedigd om voldoende groei te creëren die investeerders in staat stelt hun gigantische leningen af te lossen.
Er is echter meer. Een door investeringen aangedreven groei leidt per definitie tot overschotten van goederen die moeten worden geëxporteerd. Dat geeft aanleiding tot spanningen met andere handelsnaties die hun economische belangen bedreigd zien. De Chinese overheid, zo vatte een hoge ambtenaar van het Chinese Planbureau het kernachtig samen, „is het slachtoffer van de verzuchtingen die we zelf gecreëerd hebben!”
Veel Chinese diplomaten spreken over het spanningsveld tussen intern economisch nationalisme en buitenlands protectionisme.
Dat laatste steekt overal de kop op. In Europa, waar de Commissie werk maakt van een assertief handelsbeleid. In Washington, waar het Congres oorlogstaal spreekt. De diplomatieke wrevel is niet beperkt tot economische aangelegenheden. Buurlanden zoeken toenadering tot elkaar om te voorkomen dat China zijn toenemende economische gewicht omzet in politieke invloed.
China wankelt en ziet tegelijkertijd zijn omgeving achterdochtiger worden. De huidige partijtop is zich goed bewust van die uitdagingen en tracht vooral te voorkomen dat spanningen escaleren. In het binnenland heeft die de strijd tegen corruptie opgevoerd en meer sociale maatregelen beloofd.
In het buitenland tracht Peking het wantrouwen weg te masseren door meer economische samenwerking te promoten, China te profileren als een rolmodel voor ontwikkelingslanden en vooral zeer voorzichtig te reageren op Amerika’s diplomatieke krachtpatserij in de regio.
Het blijft evenwel bij lapmiddeltjes. Doortastende economische hervormingen zitten er niet in en de Chinezen zijn al helemaal niet van plan om hun belangen inzake de Zuid-Chinese Zee, Taiwan of Noord-Korea te laten varen om andere grootmachten ter wille zijn. De armslag om de economische en diplomatieke dilemma’s aan te pakken is dus zeer gering.
Daarbij komt dat we in een politiek transitiejaar zijn beland, waarbij de kopmannen van het permanente partijcomité en de staatsraad moeten worden vervangen. In dit proces maken vooral de conservatieve communisten zich op om het laken naar zich toe te trekken. Zij verwijten de huidige leiders de socialistische grondslag van de republiek te verloochenen en de nationale stabiliteit in gevaar te brengen.
Nieuwe politieke gangmakers zoals Xi Jinping, Li Keqiang, Bo Xilai en Li Yuanchao –namen die we de volgende jaren ongetwijfeld vaker zullen horen– mogen er dan hun neus voor ophalen; door hun interne verdeeldheid zullen zij dat donkerrode communisme niet kunnen negeren.
China bevindt zich dus wederom op een tweesprong. De laatste vier decennia heeft Peking steeds gekozen voor meer openheid: na de Culturele Revolutie, na de Tiananmencrisis, en na toenemende sociale spanningen in de jaren 90.
Vandaag ligt dat anders. Grote leiders of hervormers zijn er niet te bespeuren. De internationale context is ook veel argwanender. Grootmachten worden wispelturig als ze wankelen. Ondanks het politieke monopolie van de communistische partij is dat niet anders voor China. Wellicht is het zelfs vooral door het politieke monopolie dat China het hard te verduren zal krijgen nu de drie decennia van voorspoed plaatsmaken voor een periode van sociale en diplomatieke hoogspanning.
De auteur is onderzoeker aan het Brussels Institute of Contemporary China Studies.