Opinie

Meer kerkverlating onder hoger opgeleiden

Mens & Maatschappij (86e jaargang nr. 4) bevat de resultaten van een studie naar de invloed van inkomensongelijkheid en rationalisering op de kerkverlating in Nederland in de periode 1975-1995. Nu zijn ten aanzien van kerkverlating vier theorieën gangbaar. Het verschijnsel wordt verbonden aan rationalisering, aan sociale integratie, aan economische zekerheid en aan religieuze marktwerking. Het laatste gezichtspunt vinden de onderzoekers in de Nederlandse situatie niet zo relevant.

Dr. C. S. L. Janse
10 January 2012 16:32Gewijzigd op 14 November 2020 18:37

De gedachte van de rationalisering van de samenleving als seculariserende factor gaat terug op Max Weber. In het onderzoek wordt deze factor geoperationaliseerd aan de hand van het opleidingsniveau. De sociale-integratietheorie is verbonden aan Emile Durkheim. Een sterke groepsbinding leidt ertoe dat mensen de normen van de groep naleven. Urbanisatiegraad is daarbij een indicatie voor de mate van sociale integratie. Economische zekerheid is volgens Inglehart bevorderlijk voor kerkverlating. Tenslotte is ook de tijd waarin men opgegroeid is van belang.

In het onderzoek blijkt inderdaad dat de kans op kerkverlating groter is bij mensen met een hogere opleiding en bij hen die wonen in meer verstedelijkte gemeenten. Ouderen, die opgegroeid zijn in een tijd dat onkerkelijkheid nog niet zo gewoon was, hebben in mindere mate de kerk verlaten dan jongeren, die in een veel meer geseculariseerde maatschappij zijn opgegroeid. Inkomen en inkomensongelijkheid blijken nauwelijks samen te hangen met kerkverlating. Wellicht, zo concluderen de onderzoekers, is in dit verband het welvaartsniveau van groter belang.

Gelijkheid en ongelijkheid van mens en dier komen aan de orde in Focus (37e jaargang nr. 4). Jaël van der Woude signaleert een duidelijke verandering in de loop van de twintigste eeuw in de waarde die aan het dier wordt toegekend. Inmiddels zijn de dieren zelfs in ons parlement vertegenwoordigd.

De Australische filosoof Peter Singer geldt als de belangrijkste woordvoerder van hen die de verschillen tussen mens en dier niet doorslaggevend vinden. De biologische soort waartoe een individu behoort is voor hem niet bepalend. Dieren hebben net als mensen bepaalde behoeften en daar dienen we rekening mee te houden. Als mensen niet tegen hun zin gebruikt mogen worden voor medisch onderzoek wanneer dat pijn en stress oplevert, mag dat ook met dieren niet gebeuren.

Om het belang van het dier te benadrukken, wordt vaak verwezen naar de overeenkomsten tussen mensen en zoogdieren. Die zijn inderdaad ook duidelijk aanwijsbaar. Verschillen zijn er met name in analytisch vermogen en het gebruik van taal.

We moeten echter niet alleen naar het biologische kijken. Wezenlijk voor een mens is dat hij probeert zijn wereld te verbeteren en dat hij het kwaad wil bestrijden. Hij bezit een culturele creativiteit die een dier vreemd is.

Dit doelbewuste gedrag van een mens komt voort uit de mogelijkheid om te kunnen geloven, inclusief het geloof in het bestaan van God. Op basis daarvan hebben mensen een bepaalde levensvisie en daarmee een andere plaats in de werkelijkheid dan het dier.

In het scheppingsverhaal in Genesis krijgen mens en dier ook verschillende opdrachten. Het dier is bedoeld om dier te zijn en de mens is door God bedoeld om mens te zijn. Hij mag heersen over de schepping. Daarbij moet de mens rekening houden met het feit dat ook dieren pijn ervaren. Zijn handelen ten opzichte van dieren is ethisch handelen.

In Denkwijzer (11e jaargang nr. 3) bespreekt Jurn de Vries de betekenis van de Bijbelse geboden in de politiek. Het woord gerechtigheid komt verschillende malen in het kernprogramma van de ChristenUnie voor. Bij gerechtigheid gaat het erom dat recht gedaan wordt aan wie onrecht heeft geleden.

De Bijbel leert ons te onderscheiden tussen goed en kwaad. Zo bevatten ook de Tien Geboden belangrijke wijsheid voor het overheidsbeleid. Die geboden hebben echter hun plaats in het verbond tussen God en Zijn volk. Zij vragen om verbondsgehoorzaamheid. Daarom kunnen ze in een pluriforme samenleving niet rechtstreeks functioneren als norm voor de overheid.

Als Calvijn de overheid aanduidt als de hoeder van de beide tafelen van de wet, acht De Vries dat minder juist. Een beperking tot de tweede tafel van de wet is ook niet voldoende. Kerk en staat hebben een onderscheiden ambt. Alle eeuwen door hebben ook ongelovige overheden laten zien dat zij er enig besef van hadden welke menselijke gedragingen verboden en bestraft moeten worden.

Waar de taak van de overheid ophoudt en de eigen verantwoordelijkheid van de mens begint, is onmogelijk precies aan te geven. In elk geval mag de overheid zich niet dwingend tussen de mens en God plaatsen. De wet is er niet om de mensen te dwingen tot goed gedrag, maar om ze te weerhouden van slecht gedrag. Geloof en bekering zijn voor ieders eigen rekening.

Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer