Bijzonder onderwijs houdt ruimte voor eigen beleid
Ondanks rechterlijke uitspraken houdt het bijzonder onderwijs ruimte voor een eigen beleid op basis van de grondslag, meent mr. P. J. den Boef. Wel moeten scholen zorgvuldig te werk gaan en het gevoerde beleid consequent toepassen.
Op 2 november besliste de kantonrechter in Leiden afwijzend op het verzoek van de gereformeerde basisschool Dr. K. Schilder te Oegstgeest om de arbeidsovereenkomst met een leerkracht die een homoseksuele relatie was aangegaan te ontbinden. Deze uitspraak illustreert de worsteling van het bijzonder onderwijs hoe om te gaan met de belangen van homoseksuele leerkrachten. Het gelijkheidsdenken lijkt het bijzonder onderwijs steeds minder ruimte te bieden voor het verwezenlijken van de eigen identiteit.
De uitspraak van 2 november is de eerste rechterlijke uitspraak waarbij het ontslag van een homoseksuele leerkracht centraal staat. De kantonrechter oordeelt samengevat dat de school te snel heeft aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De school had op basis van respect en op basis van hoor en wederhoor met de leerkracht in gesprek moeten gaan. De school had al op voorhand het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst diende te eindigen.
Dat er nu een principiële uitspraak ligt in die zin dat „de beer los is”, kan worden betwijfeld. Er blijft ruimte voor scholen die het met de verwezenlijking van hun grondslag serieus nemen. In tegenstelling tot de Commissie Gelijke Behandeling is bij de rechterlijke macht op dit punt nog grote terughoudendheid te bespeuren.
Uitzondering
Het ontbindingsverzoek van de school is getoetst aan artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Dit artikel verbiedt bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst onderscheid te maken op grond van (onder meer) hetero- of homoseksuele gerichtheid. Hetzelfde artikel bevat een uitzondering voor bijzonder onderwijs om eisen te stellen aan de vervulling van een functie die, gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de verwezenlijking van haar grondslag. Het ”enkele feit” dat een leerkracht homoseksueel is, kan nooit leiden tot ontslag. Er moeten ”bijkomende omstandigheden” zijn, wil onderscheid gerechtvaardigd zijn.
Ontslag is mogelijk als de leerkracht tijdens de les weigert de grondslag van de school uit te dragen of via zijn levensstijl datgene wat hij op school uitdraagt in feite belachelijk maakt of afwijst. De school in Oegstgeest vond dat er bijkomende omstandigheden waren die ontslag rechtvaardigden. De leefwijze van de leerkracht was volgens de school onverenigbaar met de interpretatie van de grondslag. Dit betoog past binnen de uitzonderingsbepaling van artikel 5 AWGB. Toch oordeelde de kantonrechter dat de school de arbeidsovereenkomst niet mocht beëindigen. Wat ging hier mis?
Gesprek
De school had bij voorbaat zijn standpunt al klaar. De leerkracht moest weg. De kantonrechter overwoog dat „een openhartig en inhoudelijk gesprek met de leerkracht had moeten plaatsvinden over de vraag of hij als geloofwaardig identiteitsdrager in de klas, zijn werkzaamheden nog had kunnen voortzetten.” Op zich een logische gedachtegang.
Maar zou het resultaat na een gesprek anders zijn uitgevallen? Vanuit de school bezien denk ik niet. Anders ligt dat met het oordeel van de kantonrechter. Van de school mocht worden verwacht dat de leerkracht was uitgenodigd voor een gesprek om van hem zelf de ommekeer in zijn leefwijze te vernemen, hem te laten vertellen hoe hij er zelf in staat en hoe hij denkt als leerkracht verder te kunnen functioneren. De school had open moeten staan voor zijn argumenten en had die vervolgens moeten afwegen tegen de belangen van de school. Op die manier neem je de leerkracht serieus.
Dan komt automatisch de vraag centraal te staan of je als leerkracht onder deze omstandigheden nog geloofwaardig de grondslag van de school kunt uitdragen. Als de school op dit zeer aangelegen punt met de leerkracht in gesprek was gegaan, zorgvuldig de wederzijdse belangen had afgewogen en zijn voornemen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen goed had onderbouwd, had het oordeel van de kantonrechter wel eens in het voordeel van de school kunnen uitvallen.
Valkuil
De kantonrechter oordeelde dat de school zelf zal moeten nagaan welke betekenis in het concrete geval toekomt aan de grondslag en het doel van de school. De vaststelling daarvan ligt primair bij de school zelf, uiteraard binnen de door de wet gestelde grenzen. We zien hier een zekere mate van terughoudendheid bij de rechter.
Dezelfde terughoudendheid stond ook centraal in een recente uitspraak van het gerechtshof Amsterdam. Hier ging het om een hoofddoekjesverbod op een rooms-katholieke school in Volendam. Het hof oordeelde dat de uitleg en de beoordeling van de verwezenlijking van de grondslag in principe bij de instelling zelf liggen, behoudens bijzondere omstandigheden. De rechter ziet hier dus een beperkte taak voor zich weggelegd.
Beide uitspraken illustreren dat een school voor bijzonder onderwijs de ruimte heeft om eisen te stellen aan en beleid te voeren met betrekking tot het verwezenlijken van zijn godsdienstige grondslag. Hierin past dat een school een uitzondering mag maken op het beginsel van gelijke behandeling nu de wet de school die mogelijkheid biedt. We hoeven er dan ook niet van op te kijken als dit gebeurt. De school moet wel zorgvuldig te werk gaan. Daarbij past ook dat het gevoerde beleid consequent wordt toegepast. Dit laatste vormt naar mijn stellige overtuiging een serieuze valkuil voor scholen en is dus een punt dat aandacht verdient.
De auteur is werkzaam bij Janssens Den Boef Advocaten te Houten.