Princeton Theological Seminary: bevindelijk gereformeerd en katholiek gezind
Princeton Theological Seminary, gesticht door de Amerikaanse Presbyteriaanse Kerk, opende 200 jaar geleden de poorten. Dat moet overigens niet al te letterlijk worden genomen.
Aanvankelijk diende de woning van Archibald Alexander als huisvesting van zowel de hogeschool als de bibliotheek. Met drie studenten was het begin klein. Echter, al in vrij korte tijd leverde Princeton Theological Seminary meer studenten af dan alle andere theologische hogescholen bij elkaar.
De studenten hadden niet allen een presbyteriaanse achtergrond. Ook baptisten, anglicanen en congregationalisten volgden daar, zo niet geheel, dan toch ten minste een deel van hun studie.
Princeton Theological Seminary is gesticht vanuit de overtuiging dat zowel godsvrucht zonder wetenschap als wetenschap zonder godsvrucht een bedreiging vormt voor het welzijn van de kerk. De theologische hogeschool moest een kweekplaats worden waar aanstaande dienaren wetenschappelijk werden gevormd en aangespoord werden tot godzaligheid.
Brontalen
Predikanten moesten in staat zijn de Bijbel in de brontalen te lezen, het christelijk geloof tegen bestrijders ervan te verdedigen en duidelijk te maken dat in de gereformeerde belijdenis het christelijk geloof zijn diepste vertolking had gevonden. In leerstellig opzicht werd het onderwijs dan ook gebonden aan de Geloofsbelijdenis van Westminster uit de zeventiende eeuw. De opleiding van aanstaande dienaren van het Woord is nog altijd een aangelegen punt op het seminarium. Kennisname van de geschiedenis van de instelling kan daarbij zowel leerzaam als een stimulans zijn.
Het studieplan droeg de hoogleraren uitdrukkelijk op in hun colleges aandacht te geven aan de praktijk van de godzaligheid. Reeds een paar jaar na de start van de hogeschool was er elke zondagmiddag een samenkomst van een van de hoogleraren met de studenten. Daarin werden onderwerpen behandeld die samenhingen met de bevinding van het christelijk geloof.
De studenten werd opgedragen elke morgen en elke avond tijd vrij te maken voor meditatie en gebed. Bovendien moesten zij, als zij de hogeschool verlieten, een aanzienlijk aantal werken van praktische schrijvers gelezen hebben, zoals Owen, Bunyan, Rutherford, Halyburton, Boston en Flavel. Zo kregen de wetenschappelijk vorming en de oefening in de praktijk van de godzaligheid gestalte.
In de negentiende eeuw werd Princeton het bolwerk van het zogenaamde ”old school calvinism”, dat wil zeggen die vorm van calvinisme die strikte binding had aan de Geloofsbelijdenis van Westminster. Het eigene van Princeton was dat het deze strikte vorm van calvinisme wilde verbinden met het bevindelijke. Dat kan in Amerika niet van alle aanhangers van het ”old school calvinism” worden gezegd.
Apologetiek
In het leerplan van Princeton was een grote plaats ingeruimd voor de verdediging van het christelijk geloof (apologetiek). Daarbij maakte men ruimschoots gebruik van de zogenaamde Schotse ”Common Sense Philosophy”. Volgens deze stroming kunnen we onze waarnemingen vertrouwen, omdat zowel ons waarnemingsvermogen als de wereld om ons heen terug te leiden is op God. In gesprekken met tijdgenoten die de Bijbel als het Woord van God verwierpen, deden aanhangers van deze stroming een beroep op objectieve bewijzen voor de waarheid van het christelijk geloof.
Op de benadering van de theologen van Princeton is kritiek geleverd. Zij zouden de natuurlijke rede te hoog hebben aangeslagen. Wie de werken van de theologen van Princeton volledig leest, merkt evenwel dat zij de bewijzen voor het christelijk geloof uiteindelijk niet in een neutraal maar een christelijk kader presenteren. Zij willen echter duidelijk maken dat de Heere ons in Zijn Woord geen onzin, geen fabelen laat geloven. Het christelijk geloof vraagt geen opoffering van verstand, maar wel onderwerping. Onderwerping van de rede aan de openbaring Gods doet ons zien dat niets zo dwaas is als het verwerpen van het Woord van God.
Charles Hodge, die zelf in 1815 zijn studie aan Princeton Theological Seminary was begonnen, groeide al spoedig uit tot de meest toonaangevende Amerikaanse gereformeerde theoloog van zijn tijd. Uit de lezingen die hij op het gebied van de didactische theologie hield (we gebruiken nu de naam dogmatiek) groeide zijn driedelige ”Systematic Theology”. Deze gereformeerde dogmatiek werd een standaardwerk dat internationaal de aandacht trok. Het was een bewijs dat de gereformeerde leer niet verouderd was. De ”Systematic Theology” is slechts overtroffen door de vierdelige ”Gereformeerde dogmatiek” van Herman Bavinck.
Voortdurende opvolging
In de geschiedenis van Princeton Seminary nemen de namen Alexander en Hodge een grote plaats in. Gekscherend werd wel gezegd dat Princeton een altijd durende opvolging van Alexanders en Hodges was. Twee zoons van Alexander hebben een leerstoel aan Princeton bekleed, namelijk Joseph Addison en James Waddel. Dat gold ook voor twee zoons van Charles Hodge, namelijk Charles Wistar en Archibald Alexander Hodge. Nog weer later verbond Caspar Hodge, een kleinzoon van Charles Hodge, zich aan de theologische hogeschool te Princeton.
Aan het einde van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw werd het gezicht van Princeton bepaald door B. B. Warfield. Warfield was een zeer groot nieuwtestamenticus. De grootste invloed had hij echter als hoogleraar in de didactische en polemische theologie. Hij bouwde voort op de arbeid van zijn voorgangers Charles Hodge en Archibald Alexander Hodge.
Een van zijn belangrijkste werken is ongetwijfeld ”Inspiration”. Daarin verdedigt hij de verbale (woordelijke) en volledige inspiratie van de Heilige Schrift. Hij weerlegt de stelling dat de leer van de verbale inspiratie een zeventiende-eeuwse afbuiging is van het oorspronkelijke getuigenis van de Reformatie. Hij laat zien dat tot aan de verlichting de leer van de verbale inspiratie zonder enige reserve binnen de kerken werd aanvaard.
Minder bevindelijk
Tegen de golf van Schriftkritiek in werd te Princeton het Bijbelse karakter van het klassieke christelijke geloof in het algemeen en van het calvinisme in het bijzonder verdedigd. Door de sterke nadruk op de verdediging van het christelijk geloof raakte de aandacht voor de bevinding van de gereformeerde religie wel wat op de achtergrond. Warfield lag met zijn opvattingen meer in de lijn van negentiende-eeuwse neocalvinisten als Kuyper en Bavinck dan in de lijn van de puriteins gezinde Voetius.
De administratieve leiding van Princeton berustte bij de president van de hogeschool. Vanaf 1914 bekleedde J. Ross Stevenson dit ambt. Achteraf gezien bleek diens verkiezing een keerpunt te zijn in de geschiedenis van Princeton Seminary. Volgens Ross Stevenson waren een christelijk leven en een christelijk geloofsgetuigenis ook mogelijk zonder vastomlijnde leerstellige inzichten. Aan Princeton Seminary ontstonden hierdoor spanningen. Warfield begeerde de lijn van ”Old Princeton” voort te zetten. Stevenson wilde dat Princeton zich voegde naar wat inmiddels de hoofdstroom geworden was in de presbyteriaanse kerken in Amerika, namelijk een praktisch christendom dat leerstellige inzichten naar de achtergrond schoof.
Uiteindelijk greep de synode van de Presbyteriaanse Kerk in. Zij koos voor de lijn van Stevenson. In 1929 werd de structuur van de hogeschool gewijzigd. Een aantal leden van de faculteit kon zich met deze wijziging niet verenigen. De bekendste van hen was de nieuwtestamenticus en apologeet J. Gresham Machen. Machen en zijn medestanders –Cornelius van Til, John Murray, O.T. Allis– vormden het Westminster Theological Seminary. Daarin zetten zij de traditie van ”Old Princeton” voort, zij het met minder aandacht voor het geestelijke erfgoed van de puriteinen dan Princeton in ieder geval de eerste decennia van zijn bestaan had gekenmerkt.
Westminster Theological Seminary bestaat nog steeds. Het is inmiddels al vele jaren de toonaangevende hogeschool van het orthodoxe calvinisme. Sinds een aantal jaren is er naast een campus in Philadelphia (Pennsylvania) ook een campus in Californië.
Karl Barth
Overigens bleven na 1929 ook voluit gereformeerde theologen aan Princeton verbonden. We kunnen dan de namen noemen van de dogmaticus Caspar Hodge en van de nieuwtestamenticus Geerhardus Vos. Vos deed baanbrekend werk op het gebied van Bijbelse theologie. Met de opkomst van de theologie van Karl Barth is Princeton Theological Seminary sterk in het spoor van diens theologie gekomen, al zijn er de laatste jaren ook andere invloeden waarneembaar. Zo is er weer sprake van belangstelling voor klassieke gereformeerde theologie.
Terwijl in de jaren zestig van de achter ons liggende eeuw tal van studenten liberaler waren dan hun professoren, deed zich in de jaren negentig aan meerdere theologische hogescholen de omgekeerde situatie voor. Dat gold zeker ook voor Princeton. Een aantal studenten aan Princeton richtte in die tijd de Charles Hodge Society op. Zij begonnen buiten de officiële colleges om cursussen apologetiek te organiseren. Hoewel de meeste leden van de faculteit deze ontwikkeling aanvankelijk met argusogen bezagen, hielden de betrokken studenten vol. De Charles Hodge Society heeft inmiddels binnen Princeton een volwaardige plaats gekregen.
Katholieke gezindheid
De theologen van het negentiende-eeuwse Princeton beroemden zich erop dat zij geen nieuwe inzichten naar voren brachten, maar de aloude christelijke en gereformeerde leer in hun eigen tijd beleden. Kenmerkend voor hen was dat zij hun liefde voor de gereformeerde leer verbonden met een katholieke gezindheid. Zij beklemtoonden hun verbondenheid met de Vroege Kerk als het ging om de triniteit (de leer van de drie-eenheid) en de christologie, met Augustinus als het ging om de leer van vrije genade, met Anselmus als het ging om de leer van de verzoening en met de Reformatie waar het het getuigenis betrof van de verhouding van de Schrift en de Kerk en van de rechtvaardiging door het geloof alleen.
Wat alle christenen volgens de theologen van Princeton met elkaar verbindt, is dat zij door de kracht van de Heilige Geest tot God naderen door Christus. De theologen van Princeton benadrukten het belang van het vasthouden aan de gereformeerde leer. Dat was voor hen echter geen doel in zich. Zij konden onderscheid maken tussen de theologie van het verstand en van het hart. Ook al is bij menigeen de theologie van het verstand (zoals uit leerstellige geschriften blijkt) in strijd met de Schrift, dan komt meer dan eens in gebeden en gezangen van dezelfde theologen naar voren dat de theologie van het hart dichter bij de Schrift staat. De eeuwen door hebben kinderen Gods die theologisch niet in alle dingen gelijk dachten, hun liefde tot de drie-enige God als de God van volkomen zaligheid in gezangen beleden.
Charles Hodge over de kerk
„In de Bijbel wordt zó over de kerk gesproken dat de gelovigen over de hele wereld verspreid broeders zijn, kinderen van dezelfde Vader, onderdanen van dezelfde Heere.”
„Zij vormen één lichaam door de inwoning van de Heilige Geest Die hen allen met Christus als hun Hoofd verenigt. De inwoning van de Geest maakt alle gelovigen één in het geloof, één in hun geestelijk leven, één in de liefde. (…) Daarom hebben we niet de vrijheid een omschrijving van een christen te geven die ook maar één ware volgeling van Christus uitsluit, of een omschrijving van de kerk die een concrete kerk uitsluit die Christus door middel van Zijn tegenwoordigheid als kerk erkent.”
Jubileumcongres
Ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van Princeton Theological Seminary heeft van 19 tot en met 21 maart het congres ”Princeton in the Church’s Service” plaats.
Op deze conferentie zullen wetenschappers uit verschillende landen het woord voeren. Uit Nederland is prof. dr. George Harinck (Vrije Universiteit) als spreker uitgenodigd.
Voorzitter van de conferentie is dr. James H. Moorhead, hoogleraar Amerikaanse kerkgeschiedenis aan Princeton Theological Seminary en auteur van een nog te verschijnen historische studie over Princeton Theological Seminary.