Het dier is een mens geworden. En andersom
Kinderen groeien op met het idee dat dieren net mensen zijn. Nijntje, Winnie de Poeh, Kikker, Haas, Vera de Muis praten en gedragen zich zoals de kinderen die over ze lezen of voorgelezen krijgen. In de fantasiewereld van kinderen is daar helemaal niets vreemds aan. Ze accepteren het met dezelfde vanzelfsprekendheid waarmee ze zich omringen met knuffels uit het dierenrijk. En dat is goed.
Er ontstaat een probleem als de kinderlijke fantasie de wereld van de volwassenen gaat beheersen. In toenemende mate krijgen dieren allerlei menselijke karaktertrekken toegedicht. Ze beschikken over een bewustzijn, ze kunnen allerlei menselijke gevoelens hebben (liefde, boosheid, jaloezie), ze zijn trouw, verstandig, zorgzaam en ze hebben dierenrechten.
Vandaar dat we een Partij voor de Dieren hebben en allerlei actiegroepen –Wakker Dier, Bont voor Dieren– die opkomen voor de belangen en het welzijn van dieren. Vandaar dat de rituele slacht een probleem is geworden. Vandaar de peperdure klinieken voor dieren met een ernstige ziekte of handicap.
Nu is het zonneklaar dat mensen een Bijbelse plicht hebben om goed voor dieren te zorgen. Daarover geen misverstand. „De rechtvaardige kent het leven van zijn beest”, schrijft Salomo in Spreuken 12:10. Wat dat betreft is het goed om kritisch te kijken naar onze omgang met dieren. Ze zijn er voor de mens, maar de mens heeft geen vrijbrief om respectloos met dieren om te springen. Integendeel.
Wat de situatie zorgelijk maakt, is de tegengestelde beweging die tegelijkertijd in de maatschappij zichtbaar wordt: menselijk leven wordt ontdaan van het menselijke en verliest op die manier zijn beschermwaardigheid. Zo kan het gebeuren dat in spotjes op televisie onbekommerd het doodknuppelen van knuffelachtige zeehondjes wordt getoond om gevoelens van verontwaardiging op te wekken, terwijl het Bert Dorenbos kwalijk wordt genomen dat hij hetzelfde effect wil bereiken met replica’s van foetussen, en de Amerikaanse film ”Silent Scream” is verguisd omdat daaruit blijkt dat een nog ongeboren kind gevoelens van angst en pijn kent. Dat laatste heet dan immoreel. Om abortus te legitimeren, is het immers van groot belang om een foetus voor te stellen als een klompje cellen waar nog niets menselijks aan valt te ontdekken. Wie daaraan tornt, raakt een open zenuw in de maatschappij.
Mensen die oud en gebrekkig worden, aan een dodelijke ziekte lijden, dementeren of (bijvoorbeeld) na een ongeval in coma zijn geraakt, lopen gerede kans als mens buiten beeld te raken. Ze zijn klaar met het leven of ze vegeteren als nutteloze planten. Zulke omschrijvingen maken het voor de naasten net iets gemakkelijker om euthanasie toe te laten passen. Het is opmerkelijk dat Salomo in de genoemde spreuk over de dieren in één adem zegt: „Maar de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed.”
Alles van waarde is weerloos, dichtte Lucebert. Deze regel wordt wel toegepast op zeehonden en lammetjes, maar geldt blijkbaar niet voor ongeboren kinderen. Deze dubbele moraal is typerend voor een samenleving die afgedaan heeft met christelijke normen en waarden.
De Duitse filosoof Friedrich Nietzche is de uitvinder van de term ”übermensch”. Hij meende dat de mens van nu slechts een schakel is, een ontwikkelingsfase tussen een dier en de übermensch die we bedoeld zijn te worden: een boven alle irrationaliteit staand wezen. Een wezen dat zijn eigen waarden schept, los van elke godsdienstige belemmering. „De übermensch staat tot de mens als deze tot de aap”, schreef hij, en: „De mens is een koord gespannen tussen de übermensch en het dier.”
De übermensch heeft inmiddels laten zien wat hij waard is. Blijkbaar is de volgende ontwikkelingsfase alleen te bereiken door andere bevolkingsgroepen te definiëren als ratten en ongedierte.
Het beest in de mens ontwaakte.
Reageren? beeldenstorm@refdag.nl