Middelaar
Filippensen 2:6-7
„Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn, maar heeft Zichzelf vernietigd.” Omwille van de loutering wilde iemand Middelaar zijn en Zelf mens worden, en wel iemand Die de gelijke van de Vader is. Zo konden wij door een mens, in gelijkheid aan ons, komen tot het hoogste wezen, God. Hij daalde af, omdat wij in de diepte waren. Hij steeg op, zodat wij niet in de diepte zouden achterblijven. Hij is de enige waarachtige Middelaar, Die niemand misleidt, en Die zelfs, hoewel Hij de gelijke van de Vader is, om ons ook de mindere van Hem wilde zijn; niet door op te geven waarin Hij de gelijke is, maar door aan te nemen waarin Hij de mindere is.
In Zijn vlees heeft Hij nu ook óns vlees bevrijd. Hij sterft niet meer en de dood zal niet langer over Hem heersen. De gebeden worden aangeboden door de Hogepriester, Die Zichzelf ons als offer aanbiedt. Hij is Degene Die ons naar het doel geleidt, terwijl Hij Zich beschikbaar stelt, niet om af te sluiten, maar om richting te geven; niet om scheiding te brengen, maar verzoening; niet om te hinderen, maar om hindernissen te doorbreken. Hij is de Priester en de enige Offeraar, Die Zijn afschaduwing kreeg in de oude tijden.
Aurelius Augustinus
(”Sermo 198”, 1 januari 404)