Commentaar: Vragen om vergeving
Het rapport van de commissie-Deetman ligt er. Een dik boek is het geworden, vol pijn en verdriet. En de conclusies zijn hard: het seksueel misbruik van kinderen door Rooms-Katholieke geestelijken viel niet mee. Integendeel, het was nog erger dan we vreesden.
De Rooms-Katholieke Kerk kan, na dit vernietigende rapport, nooit meer overgaan tot de orde van de dag. Er is een gapende wond die behandeld zal moeten worden, wil er ooit een begin van genezing kunnen zijn. En zeker is dat, hoe dan ook, het litteken altijd zal blijven.
De vraag is wat nu de juiste behandelmethode is. Duidelijk zal zijn dat die behandeling er in ieder geval niet uit mag bestaan dat de kerk het misbruik vergoelijkt. Dat doet ze ook niet. Evenmin loopt ze weg voor haar verantwoordelijkheid. Er was kennis van deze praktijken, ondanks alles wat kerkelijke ambtsdragers –wellicht persoonlijk ter goeder trouw– hebben beweerd. En omdat het geestelijken waren die deze misdaden begingen, is ook de kerk als instituut verantwoordelijk. Het ambt is namelijk de hand waarmee de kerk van Godswege pastoraat bedrijft in de wereld. En het is die hand die tot in de diepste kern het vertrouwen van gemeenteleden geschonden heeft, soms heel letterlijk. De hand van de geestelijke, die in de erediensten zegent, werd in de praktijk voor de slachtoffers tot een vloek.
De kerk laat zich gelukkig evenmin verleiden tot het lanceren van een campagne om haar eigen imago weer op te vijzelen. Het imago van de kerk is in deze zaken wel het laatste waar ze zich druk om moet maken.
De kerk is er ook niet met het in den brede aanbieden van excuses. Het is goed dat het gebeurt, maar het kan niet de kern van de behandeling zijn. Er moeten geen monumenten van boete worden opgericht waar kerkelijke gezagsdragers van tijd tot tijd met betraande gezichten een krans komen leggen. Daardoor worden geen wonden geheeld.
De kerk heeft daarentegen de taak om nú maatregelen te treffen tegen de daders waar dat nog kan. Daarbij zal er in veel gevallen ook financiële compensatie gegeven moeten worden aan slachtoffers.
Maar vóór alles dient de kerk haar pastorale handen zeer grondig te wassen. Niet in onschuld, maar in schuld. Er moet schuld beleden worden, voor God en voor de slachtoffers. En schuld belijden doe je niet alleen met een persbericht of een kanselboodschap. Een schuldbelijdenis heeft een specifiek adres en vereist een persoonlijke relatie. Hoe geschonden die relatie door het misdrijf ook is.
De Rooms-Katholieke Kerk zal haar handen de komende tijd vol hebben om waar mogelijk het contact met de slachtoffers te herstellen, of daar in ieder geval een poging toe te doen. Veel woorden zal ze daarbij niet nodig hebben, het komt vooral aan op luisteren. Want juist dat is niet gebeurd. Er is niet geluisterd naar de beschuldigingen door de slachtoffers en nog minder naar hun pijn.
Wie weet krijgt de schuldbelijdenis bij sommige geschonden kerkleden een antwoord: vergeving. Daar heeft de Rooms-Katholieke Kerk geen recht op en die kan ze nimmer eisen. Daar kan ze alleen maar om vragen.