Johannes van der Kemp (1747-1811), zendeling onder Hottentotten en Kaffers
Johannes Theodorus van der Kemp (1747-1811) leidde een werelds bestaan. Totdat zijn leven op een mooie zomerdag compleet op zijn kop werd gezet. Het voorval van die dag vormde de aanleiding voor zijn bekering en roeping tot zendeling.
Het was een prachtige zomerdag toen Johannes van der Kemp met zijn vrouw en kind een vaartochtje maakte op de Oude Maas in het zicht van de oude veste Dordrecht. Een windhoos maakte een plotseling eind aan de tocht. De boot sloeg half om en de drie inzittenden belandden in het water. Vrouw en kind kwamen om in de golven, Van der Kemp zelf bleef gespaard.
Deze vreselijke gebeurtenis veranderde zijn leven totaal en was de aanleiding tot zijn bekering en roeping als zendeling. Hij werd een van de eerste zendelingen die door de London Missionary Society naar Zuid-Afrika werden uitgezonden. Donderdag is het 200 jaar geleden dat Van der Kemp overleed.
Uitspattingen
Zijn vader, dr. Cornelius van der Kemp, was een zoon van de bekende oudvader Johannes van der Kemp (1664-1718), van wie de catechismuspreken nog steeds worden gelezen. Johannes junior, die in 1747 in Rotterdam werd geboren, ging niet in de voetsporen van zijn vader en grootvader. Hij had een uitstekend verstand en hij blonk uit als student aan de Leidse universiteit. In dit tijd liet hij zich nog meer leiden door zijn zondige begeerten en schaamde zich niet voor allerlei immorele uitspattingen.
In 1766 stopte hij met zijn studie, omdat hij koos voor een militaire carrière, waarbij hij opklom tot de rang van cavalerieofficier. Nadat hij verschillende relaties achter de rug had, trouwde hij met een meisje uit een eenvoudig milieu, Stijntje Frank.
Intussen wilde hij zijn leven beteren en serieus godsdienstig zijn. Diepe indrukken van zonde in zijn geweten bezetten hem, maar die probeerde hij te smoren. Hij wilde zijn dubbelhartige leven, waarin hij zowel de godsdienst als de wereld tot vriend wilde zijn, niet opgeven.
Hij maakte reizen naar Engeland en Schotland en begon in Edinburgh aan een medische studie. Terug in zijn vaderland vestigde hij zich in Middelburg als arts en verloskundige. Zo wilde hij met zijn vrouw en dochtertje een nieuw leven beginnen.
Heilig avondmaal
De medische praktijk kon Van der Kemp op den duur toch niet bekoren. Hij wierp zich in zijn nieuwe woonplaats Zwijndrecht op zijn grote liefde: de filosofie. Op de zomerdag van 27 juni 1791 veranderde zijn leven echter totaal. Hij verloor zijn vrouw en kind en bleef, overstelpt door verdriet, alleen achter.
De dag na de begrafenis ging hij naar de Oude Kerk in zijn woonplaats. Hij woonde de dienst bij waarin ds. Sterk voorging en voelde Gods kastijdende hand. Gods Geest werkte krachtig in hem om zijn zondige en trotse natuur te verbreken. Tijdens de dienst werd het heilig avondmaal bediend, waarbij Psalm 42:3 werd opgegeven: „O mijn ziel, wat buigt ge u neder?” Dit was de lievelingspsalm van zijn vrouw die zij de avond vóór haar dood nog had gezongen. Als door een onweerstaanbare hand gedreven liep Van de Kemp naar de avondmaalstafel. Na een zware innerlijke strijd, waarbij hij zijn vrouw in Gods hand kon laten, gaf hij zich als een verloren zondaar over aan Christus. Op dat ogenblik werd de schaal met brood hem aangereikt en maakte hij gebruik van het zegel van Gods verbond, in het gelovige bewustzijn dat hij zijn zonden op het Lam van God mocht leggen.
Legerarts
De radicale omkeer in zijn leven had grote gevolgen. Van der Kemp leerde buigen voor Gods Woord en nam afstand van zijn zucht naar filosofische speculaties om de waarheid van de Schrift ter discussie te stellen. Hij zocht contact met Gods kinderen en ging naar Wageningen, waar een geestelijke opwekking gaande was.
Hierna verhuisde hij naar de Varkenmarkt in Dordrecht. Toen de eerste Franse invasie in 1793 plaatshad, dreef zijn nieuwsgierigheid hem naar het belegerde Willemstad. Later vertrok hij naar Gent om als legerarts de geallieerde troepen bij te staan.
Eenmaal terug in Dordt schreef hij zijn boek ”De Theodicée van Paulus”, een studie over „de rechtvaardigheid Gods door het Evangelium uit het geloof, aangetoond tot geloof.” Dit boek kwam in 1799 uit bij de Dordtse uitgever A. Blussé en Zoon.
Broedergemeente
Intussen voelde Van der Kemp zich geroepen om de zending in te gaan. Aangespoord door de Rotterdamse predikant J. L. Verster bezocht hij de Evangelische Broedergemeente in Zeist, de gemeenschap van hernhutters die bekend was door uitzending van zendelingen naar onder meer Suriname. Van der Kemp verzorgde een Nederlandse editie van de biografie van voorman Graaf van Zinzendorf, samengesteld door diens rechterhand August Gottlieb Spangenberg. Toch distantieerde Van der Kemp zich van de theologie van de broedergemeente en sloot zich niet bij haar aan.
Met het oog op zijn missionaire taak studeerde Van der Kemp theologie en oosterse talen. Hij stond in 1797 met ds. J. L. Verster aan de wieg van het Nederlandsch Zendingsgenootschap. Uiteindelijk werd hij uitgezonden door de in 1795 opgerichte London Missionary Society. In een briefwisseling met de secretaris, de Schotse predikant John Love, gaf hij rekenschap van zijn bekering en roeping. Zijn uitzending naar de Kaapkolonie had op 3 oktober 1798 in Londen plaats, waarna hij zich voor de lange reis naar de Kaapkolonie inscheepte. In maart van het jaar daarop kwam hij in Kaapstad, de hoofdstad van de door de Engelse geannexeerde Hollandse kolonie aan.
Kaffers
Het zendingswerk stond in de Kaapkolonie nog in de kinderschoenen. De Hollandse Boeren gaven over het algemeen weinig medewerking. De Moravische Broeders hadden een post in Gnadendal die Van der Kemp bezocht. In april 1799 werd het Zuid-Afrikaanse Zendingsgenootschap opgericht. Van der Kemp trok naar de Oostkaap en vestigde zich in het dorpje Graaff-Reinet. Hiervandaan kwam hij in aanraking met de heidense Kaffers en hun koning Gaika die oorlog voerden met de Boeren.
Van der Kemps verblijf in Kafferland had weinig resultaat. Hierop probeerde hij ingangen te vinden onder de Hottentotten bij de Algoabaai. Gedwongen door aanvallen van benden trok hij zich terug op Fort Frederick. Gouverneur Jan Willem Janssens van het herstelde Hollandse bewind gaf hem toestemming om de buurt een zendingsstation te stichten dat Bethelsdorp als naam kreeg. De spanning tussen Van der Kemp en het gouvernement over de sociale positie van de Hottentotten nam toe. Hij werd gedwongen naar Kaapstad te gaan en daar te blijven.
In het jaar 1806 ging de Kaapkolonie opnieuw in Engelse handen over. In die periode had de zendeling een onvergetelijke ontmoeting met de Engelse zendeling Henry Martyn. Nu mocht hij weer teruggaan naar Bethelsdorp. Hier trouwde hij met een door hem vrijgekochte slavin uit Madagaskar, wat bij de Boeren ook kwaad bloed zette. Dit huwelijk was niet gelukkig, mede omdat Van der Kemp een moeilijk karakter had. Hij hield er een zonderlinge levenswijze op na en kwam vaak in botsing met Hollandse Boeren, die hij van mishandeling van de Hottentotten beschuldigde.
Van der Kemps werk onder de inlandse bevolking was niet tevergeefs. Verslagen getuigen van bekering van Hottentotten tot het christelijk geloof. Van der Kemp voelde zich verbonden met hen en vocht voor een betere positie van de inheemse bevolking. De slavernij vond hij een gruwel en ook hiertegen fulmineerde hij.
In 1811 riep het nu Engelse bewind hem en zijn collega Read opnieuw naar Kaapstad. Hij had plannen voor een nieuw zendingsterrein in Madagaskar. Maar zijn gezondheid, die al jaren zwak was, speelde hem nu des te meer parten.
Biografie
Op 15 december 1811 overleed Van der Kemp in het huis van Magtelt Schmidt, een eenvoudige vrouw die zich al jaren voor het werk van de zending inzetten. Zij was een bekeerling van de godvrezende Hollandse ds. Ritsema van Lier, die met ds. Michiel Christiaan Vos zo veel liefde voor het zendingswerk aan de dag legde.
Dr. Ido H. Enklaar heeft een uitvoerig biografie van Van der Kemp geschreven, die zowel in een Nederlandse als in een Engelse editie verscheen. Hij geeft daarin een heldere, evenwichtige beschrijving, waarbij hij ook de zwakke punten van Van der Kemp niet omzeilt. Behalve een „zendingspionier” noemt hij hem „een voorvechter van raciale gelijkheid in Zuid-Afrika.” Als zodanig was hij zijn tijd ver vooruit.
John Love schrijft Van der Kemp
„Maar zeer geliefde broeder, als we u de rechterhand van christelijke gemeenschap met een intense genegenheid aanreiken en u groeten in het licht, de blijdschap en vrede van het Koninkrijk van onze Zaligmaker, achten en waarderen wij u des te meer. Dit geldt ook voor de genade van Gods bijzondere werking in u. Met het oog hierop zijn we des te meer vervuld met een diepe bezorgdheid dat wij u een verkeerde raad zouden geven en het voornemen van de opperste Wijsheid zouden verstoren of tegenwerken, als het gaat om het gebruikmaken van uw talenten tot nut van anderen. Daarom moeten wij uw kinderlijke afhankelijkheid van de Heere, om Zijn leiding door een heldere en passende navolging van Zijn wil te begeren, respecteren.”
(Uit een brief van John Love aan Van der Kemp, 20 juni 1797)
Zegen onder de Hottentotten
„Gisteren kreeg ik nieuws van de broeders bij de Algoabaai. Broeder Van der Kemp is door de goede hand van Jakobs God hersteld van zijn ziekte en heeft pas vijf mannen, zes vrouwen en twaalf jongeren en kinderen (in totaal 23 personen) gedoopt. Zij hebben elke week een liefdemaaltijd en daarna vieren zij het avondmaal des Heeren. Ik voel een sterk verlangen om naar hen toe te gaan.”
(Uit een brief van Magtelt Schmidt in het Evangelical Magazine van december 1803)
„Fontein des levens! Almachtige God! Wij verlangen naar de invloed van de Geest! O, schenk de kracht van Uw liefde in de harten van velen. Breng de Tyriërs, de Filistijnen en de Moren door Uw Woord en Geest op de rechte weg en laat de hel daarbij beven. Redt de vaten van de genade uit de macht van satan en breng doden tot leven.”
(Uit een getuigenis van enkele Hottentotten in het Evangelical Magazine van december 1803)