Sándor Márai knipoogt in ”Vrede op Ithaca” naar Homerusepos
In ”Vrede op Ithaca” bedient de Hongaarse auteur Sándor Márai zich vaardig van klassieke stijlfiguren. Vaak maakt hij een humoristische knipoog naar oude Griekse mythen en naar het beroemde epos van Homerus over Odysseus.
De roman verscheen in 1952 als ”Béke Ithakában” en is nu beschikbaar in een Nederlandse vertaling door Frans van Nes.
Sándor Márai (1900-1989) wordt sinds de herontdekking van zijn oeuvre aan het eind van de jaren negentig tot de belangrijkste literatoren van de twintigste eeuw gerekend. Het is verleidelijk om een directe relatie te leggen tussen de keuze voor Odysseus als inspiratiebron en Márais eigen leven, omdat hij na de Tweede Wereldoorlog vanwege het communisme in ballingschap vertrok richting Italië en de Verenigde Staten.
Na zijn omzwervingen keert Ulysses –zo heet de held in ”Vrede op Ithaca”– huiswaarts en vanaf dat moment neemt Márai het verhaal over van Homerus om er zijn eigen vervolg aan te geven.
Qua opbouw richt de roman zich naar historische voorbeelden. Het boek bestaat uit drie zangen die worden voorafgegaan door een korte voorzang en hun besluit krijgen in een nazang. De nazang is een minder gelukkige keuze. Stilistisch vormt hij een breuk met het voorgaande, in feite gaat het om een nawoord van de schrijver zelf. Márai laat aan het einde zijn licht nog schijnen over de Homerusstof en de verwerking daarvan door anderen en door hemzelf.
In de zangen komen achtereenvolgens Penelope (de vrouw van de held), Telemachus (zijn zoon), en Telegonus (zijn bastaardzoon) aan het woord. Vanuit hun eigen ervaringen met Ulysses of juist via de ervaringen van anderen schetsen zij een beeld van hun legendarische verwant. In de beschrijvingen van de zwerver karakteriseren zij uiteraard tegelijk zichzelf.
Ulysses’ terugkeer brengt, anders dan de titel suggereert, allesbehalve rust en vrede. Door de vele jaren ver van huis is de echtgenoot en vader ontheemd geraakt en rusteloos geworden, als een vreemde zet hij voet aan wal op zijn thuiseiland. De held van weleer blijkt een jaloers en wraakzuchtig mens te zijn geworden, bekrompen van geest. Hij interesseert zich ineens enorm voor geld en goed. Gaandeweg de vertellingen wordt de glans van zijn roem al doffer en doffer. Ulysses’ leven blijkt in het teken van geweld en seksualiteit te staan; hij is ontrouw aan zo’n beetje iedereen.
Niet alleen de menselijke held tuimelt van zijn voetstuk; heel de wereld, ook die van de goden, is hevig in verval. De roemruchte schoonheid van Helena van Troje bijvoorbeeld is verwelkt en een illustere god als Hermes waart inmiddels met een buikje en grijze lokken rond. De tijden van weleer bestaan niet meer nu de (machts)verhoudingen tussen de goden en de mensen totaal anders liggen. Márais antiheldendicht eindigt volgens de beste dramatische tradities met de moord van de bastaardzoon op de vader.
Márai bedient zich vaardig van klassieke stijlfiguren en wekt allerlei (half)goden en andere wezens tot leven in een bonte wereld vol intriges. Moord en doodslag, list en bedrog, overspel en diefstal, ontucht en schande, de schrijver plaatst het allemaal in zijn decor. Wil je de verschillende, vaak humoristische, knipoogjes naar de oude Griekse mythen en het Homerusepos opmerken en niet verdwalen in het mythologische woud, dan is een grondige kennis van de oorspronkelijke verhalen onmisbaar. Het mag overigens duidelijk zijn dat er in een roman geïnspireerd op heidense vertellingen geen plaats is voor een christelijke moraal.
Aan het slot van elke zang zegt de desbetreffende verteller niet te weten wie Ulysses in werkelijkheid was. Wanneer de lezer het boek dichtslaat zal eenzelfde gevoel hem bekruipen: de persoon van Ulysses blijft in nevelen gehuld.
Boekgegevens
”Vrede op Ithaca”, door Sándor Márai; uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 284 2418 0; 304 blz.; € 24,90.