Scepsis Joodse gemeenschappen over tegengaan jongensbesnijdenis
AMSTERDAM – Het ontmoedigen van jongensbesnijdenis, iets wat artsenorganisatie KNMG voorstaat, zal deze praktijk in religieuze Joodse gemeenschappen niet terugdringen.
Dat stelde de Amsterdamse rabbijn L. van de Kamp vrijdag tijdens een congres in Amsterdam.
„Wie inzet op ontmoediging kent de Joodse gemeenschap niet”, zei Van de Kamp. „Als Nederland de rituele slacht verbiedt, kunnen we nog kiezen tussen koosjer vlees importeren of vegetariër worden. Voor de jongensbesnijdenis is geen alternatief. Zelfs bij het seculiere deel van de Joden dat zich weinig aan de Joodse regels gelegen laat liggen, staat deze ritus als een huis. Als iets de Joodse gemeenschap zou nopen tot emigreren, zou het een verbod op jongensbesnijdenis zijn.”
Zolang het bij ontmoedigen blijft, valt er op zich weinig te vrezen, al kan het aanwakkeren van de discussie over jongensbesnijdenis wel schadelijk zijn voor de beeldvorming, zei Van de Kamp. „We dreigen opnieuw te worden weggezet als middeleeuwse barbaren.”
Dat de KNMG verwijzingen naar medische risico’s rond jongensbesnijdenis niet cijfermatig onderbouwt, vindt de rabbijn betreurenswaardig. „Een dialoog beginnen, is prima, maar dan wel graag inhoudelijk, zorgvuldig en op feiten gebaseerd.”
In zo’n dialoog staat hij als orthodoxe Jood op voorhand op achterstand, zei Van de Kamp verder. „Ons verstaan van wat in de Bijbel is vastgelegd wordt minder, naarmate de tijd van rechtstreekse goddelijke openbaring verder achter ons komt te liggen. Door die beperking heb ik geen mandaat om vroegere regelgeving aan te passen. Ik kan niet anders dan vasthouden aan wat onze talmoedgeleerden hebben gezegd. Des te gelukkiger prijzen we ons dat we in een land leven waar het recht op godsdienstvrijheid in de Grondwet is vastgelegd.”
De Utrechtse rechtsgeleerde dr. M. de Blois noemde een mogelijk verbod op jongensbesnijdenis een ernstige inperking van de godsdienstvrijheid. De volksgezondheid en het recht van kinderen op autonomie, godsdienstvrijheid en lichamelijke integriteit vormen, anders dan artsenorganisatie KNMG betoogt, onvoldoende rechtvaardiging voor zo’n inperking, aldus De Blois.
De Amsterdamse hoogleraar kinderrechten C. Forder viel hem daarin bij. Zij benadrukte dat een verwijzing naar het internationale Verdrag inzake de rechten van het kind niet opgaat voor de Joodse jongensbesnijdenis, omdat het daarbij gaat om zuigelingen én omdat dit verdrag het recht van ouders om kinderen op te voeden overeenkomstig hun godsdienstig inzicht juist beschermt.