Remmelt Mastebroek laat zich inspireren door ”Peerke”
Een goed verhaal is niet alleen leesbaar, maar ook voelbaar. Dat geldt wat mij betreft voor ”Het kind en de engel”. Een nieuwe roman, geïnspireerd op een oud kinderboek.
Op het bed bij het open raam ligt een jongen. Stadsgeluiden dringen door tot het vertrek. De oude man die naast de zieke zit, staart in het water buiten. Voor lezers die W. G. van de Hulst kennen, is het alsof ze in de kamer van Peerke kijken. Het patiëntje in het bed blijkt net als Peerke beide benen te missen. En de oude man maakt, net als Peerkes grootvader, muziek.
Het kind heet echter geen Peerke, maar Nawid. Het heeft niet de Eerste Wereldoorlog uit het grijze verleden achter de rug, maar een uiterste actuele oorlog in de eenentwintigste eeuw. Via flashbacks die zich in Afghanistan afspelen, vertelt Remmelt Mastebroek hoe de kleine, verminkte jongen in dit Nederlandse huis terechtkwam.
Hij doet dat op een prachtige, fijnzinnige manier met gevoel voor sfeer. En voor details, zoals de spaander die breekt terwijl Rahim het verleden overpeinst: „Voor zijn geestesoog ziet hij tientallen vrolijke, dansende en feestvierende mensen. De klanken uit zijn instrumenten zorgen voor de uitgelaten sfeer. Hij breekt een spaander tussen zijn vingers terwijl zijn gedachten een kleine sprong vooruit in de tijd maken. Hij denkt aan het moment waarop muziek en muziekinstrumenten verboden werden door de nieuwe landsbestuurders.”
De auteur bouwt de spanning op als hij de lezer meeneemt naar het veranderde Afghanistan, waar een jong echtpaar het dorp van de oude Rahim nadert. Zij lacht en zingt. Hij kust haar. Hun kind kruipt spelend achter een braamstruik. Rahim, de meubel- en instrumentenmaker, ziet niet alleen hen. Hij ziet ook de pick-ups, die met slippende banden komen aanscheuren. Hij hoort de geweerschoten. Korte tijd later rest er niets dan twee heuvels van grijsbruine aarde en een kind, verstopt in de struiken.
De oude Rahim ontfermt zich over het weesjongetje Nawid. Treffend en met geen woord te veel tekent Mastebroek de ontreddering van het kind, de verscheurende vertwijfeling van de oude man: „Als die zigeunervrouw uit de bergen maar anders was gekleed: een doek om haar schouders, het haar en gezicht bedekt, een langer gewaad. Had die man zijn baard maar laten groeien en was zij maar niet zo verliefd geweest op haar man en had zij haar liefde voor hem maar nooit zingend geuit.”
Hoe herkenbaar voor ieder die iets ergs meemaakte. Als die vrouw maar niet… Had die man maar… Ook de vragen die de kleine Wahid stelt, zijn levensecht. Rahim heeft geen pasklare antwoorden, maar geeft wel degelijk blijk van het „zeker weten” en het „vaste vertrouwen” dat christenen uit de Bijbel mogen kennen. Zo leert de ernstig gewonde jongen dat niet de Onbereikbare over wie de moellah hem vertelde het laatste woord heeft, maar zijn Maker.
Aan het eind van het verhaal ontmoet Wahid in een visioen een engel die zegt: „Jij bent gestorven voordat je zult sterven. Daarom zul je niet sterven als je straks sterft. Niemand is te jong om de Maker te ontmoeten.” De engel laat het Afghaanse kind zien waar zijn toekomst ligt.
Ooit zei Peerkes grootvader: „In de hemel, m’n jongen, spelen engelen veel schoner dan de mensen op aarde het kunnen… Ik wilde wel dat jij dáár luisteren kon en ook mocht meespelen tot eer van God.” Waarop Peerke knikte: „Ik ook wel, gro-va!”
Zijn verlangen werd vervuld, zijn pijn genezen. Zo krijgt ook Nawid uit ”Het kind en de engel” een nieuw leven in een nieuw huis, dat niet met handen is gemaakt. Een boek met een knappe compositie dat ontroert, tot nadenken stemt en tot herlezen uitnodigt.
Boekgegevens
”Het kind en de engel”, Remmelt Mastebroek; uitg. Novapres, Hoenderloo, 2011; ISBN 978 90 631 8297 7; 214 blz.; € 17,95.