Zendingsveld leert moederkerk te letten op kern van het Evangelie
Een van de grootste zegeningen die terugvloeien van het zendingsveld naar de moederkerk is dat het zendingsveld leert om meer op de kern van het Evangelie te letten, betoogt ds. A. Th. van Olst.
Zendingswerk is zegenrijk werk. In het zendingswerk wil de wind wel eens tegen zijn, maar we hebben de grote zendingsopdracht in de rug, met een grote belofte: „En zie, Ik ben met u, al de dagen, tot de voleinding van de wereld” (Matth. 28:20).
Zendingswerk is soms ploegen op rotsen. Maar heel vaak ook bereiken ons vanuit het zendingsveld berichten van grote zegeningen. Het zaad van het Evangelie wordt gestrooid, het valt ook in goede aarde, en brengt vruchten voort. Er ontstaan kerken, zendingskerken.
De zegen van het zendingswerk heeft iets wederkerigs. De zendende gemeente of het zendende kerkverband doet een grote investering. Zendingswerkers worden uitgezonden, de gemeente offert gaven om het zendingswerk financieel te ondersteunen.
De zendende gemeente ontvangt echter ook veel zegeningen terug. Een van de grootste zegeningen die vanuit het zendingsveld terugvloeien naar de zendende kerken is kernbetrokkenheid.
Waar een kerk ontstaat, is er ook altijd cultuur bij, en ontstaat er traditie. Traditie kan heilzaam zijn: alle aandacht kan uitgaan naar de kern, en niet naar bijzaken. De gevaarvolle keerzijde is dat traditie dominante trekken kan aannemen. Het probleem daarbij is niet de traditie als zodanig, maar het feit dat de traditie niet als vorm wordt gezien maar als principe. Dat leidt altijd van de kern af.
Wie het voorrecht heeft gehad zelf een poosje op het zendingsveld te verkeren, heeft gemerkt dat dat bijdraagt aan het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. Je leert tradities te relativeren. Dat kan naar twee kanten: je hangt er niet meer aan, maar je struikelt er ook minder snel over. Wie op het zendingsveld ziet hoe gezocht wordt naar de wijze waarop het Evangelie in die cultuur verkondigd kan worden, leert in eigen gemeente ook meer op de kern te letten.
In de ICF-bijeenkomsten in Utrecht, die iedere zondagmiddag onder verantwoordelijkheid van de christelijke gereformeerde kerk te Utrecht gehouden worden, komen allerlei mensen (christenen, en ook (nog) niet-christenen) samen om Gods Woord te horen.
Dit nabije zendingswerk brengt allerlei vragen met zich mee, die we niet gehad zouden hebben als er geen ICF geweest zou zijn. Er is bezinning nodig op de wijze waarop gedoopt wordt, wanneer iemand toegelaten kan worden tot het doen van geloofsbelijdenis en hoeveel kennisoverdracht daarbij nodig en gewenst is.
Daarbij is sprake van een bepaalde spanning. In hoeverre mag dit zendingsproject de (traditionele) kleur dragen van de zendende gemeente, om gemeenteleden die bezorgd zijn over ontwikkelingen in dit zendingswerk mee te nemen? In hoeverre kan dat echter beperkend werken voor de uitvoering van dit zendingswerk?
Kan kerkelijke hoogmoed hier ook niet een gevaar zijn: dat wíj weten hoe het gemeenteleven ingericht moet worden, en dat zíj dat van ons moeten leren? Is zendingswerk in het verleden niet vaak te bevoogdend geweest? Maar mag anderzijds de zendingsgemeente in opbouw niet in dankbaarheid aansluiting zoeken bij de kerk van wie ze zo veel ontvangt?
Ik laat de vragen hier onbeantwoord. Het gaat er mij in dit artikel niet om te zeggen hoe recht gedaan dient te worden aan de zendingscontext, terwijl we daarbij de principiële gereformeerde lijn niet verspelen. Het gaat mij erom te wijzen op het heilzaam ongerief dat zendingswerk met zich meebrengt.
Zendingswerk dichtbij brengt ongerief met zich mee. Je moet voortdurend nadenken over vragen als: waarom doen we dit zo, is dat traditie die voor ons helpend is, maar te weinig kernbetrokken om haar in andere culturen over te dragen? Of gaat het om iets wat niet op zichzelf staat, maar samenhangt met werkelijk kernbetrokken principes?
Deze vragen stel ik niet om de suggestie te wekken dat de zendende gemeente wel moet meeveranderen met de zendingsgemeente. Dat zou te veel gewicht hangen aan tradities. Wel is het heilzaam om ons (op z’n minst bij tijden) ongemakkelijk te voelen bij alle vragen die nabij zendingswerk met zich meebrengt.
Bekering zelf is geen geriefelijke zaak. Naast de vreugde in God is er het sterven aan onszelf. Die lijn kan ook doorgetrokken worden naar de gemeente. Ook in de gemeente gaat het niet om thuis voelen, om ons gerief of comfort. Het gaat om de eer van de drie-enige God. De gemeente is niet van ons. Het is de gemeente van Christus. De terugkerende zegen van het zendingswerk is zo heilzaam dat de zendende kerk mag opmerken dat in het doen van Gods geboden (waaronder de zendingsopdracht) „grote loon” ligt.
De auteur is predikant van de christelijke gereformeerde kerk te Utrecht-West. Dit artikel is een bewerking van een inleiding die hij onlangs heeft gehouden op een bezinningsbijeenkomst van de deputaten evangelisatie van de Christelijke Gereformeerde Kerken.