Spotlight: Van Goghbiografen kiezen voor drama
Wie een boek van meer dan duizend bladzijden wil verkopen, moet met iets spannends komen. Is dat de reden waarom de biografie van Van Gogh afsluit met veel gespeculeer rond zijn dood, wat afbreuk doet aan zijn levensverhaal?
Het leven van Vincent van Gogh rechtvaardigt een forse biografie. Van Gogh wordt beschouwd als een van de belangrijkste schilders van zijn tijd, hij leidde een veelbewogen leven, en zijn correspondentie met zijn broer Theo vormt een literair hoogtepunt in de negentiende eeuw. Bovendien: hij vond zelf het verband tussen zijn leven en werk van groot belang. Redenen genoeg om een dik boek aan hem te wijden, vooral omdat er eigenlijk nog geen goede Van Goghbiografie bestond.
De Amerikanen Steven Naifeh en Gregory White Smith zetten zich aan deze enorme klus, wat leidde tot een boek dat meeslepend geschreven is en grondig inzicht biedt in de persoonlijkheid van Van Gogh. De auteurs, die eerder hun sporen op het terrein van de biografie hebben verdiend, schreven een prachtig verhaal over een meesterdromer en meesterdrammer, gekweld, achterdochtig, eigenwijs, lastig, veeleisend en zelfingenomen.
Daarmee tornen ze aan het bestaande beeld van Van Gogh, dat sporen draagt van het romantische cliché van de gekwelde en miskende kunstenaar. Hij stierf eenzaam en arm, hij zag kunst als een roeping en identificeerde zich met armen en rechtelozen, tijdens zijn leven had nauwelijks iemand belangstelling voor zijn schilderijen, hij was altijd op zoek naar liefde maar wist er uiteindelijk geen raad mee, en dat alles culmineerde in zijn tragische zelfmoord.
Daar klopt niets van, volgens Naifeh en White Smith. Ze sluiten hun boek af met een „aantekening over Vincents fatale verwonding”, waarin ze opperen dat hij helemáál niet de hand aan zichzelf sloeg, maar vermoord werd door een paar jongens uit Auvers-sur-Oise. Het bewijsmateriaal is flinterdun en heeft de Van Goghkenners wereldwijd niet overtuigd, maar dat neemt niet weg dat juist dit meest speculatieve stukje uit het hele boek –een publiciteitsstunt?– alle kranten gehaald heeft.
Daarmee bevinden Naifeh en White Smith zich in het goede gezelschap van andere biografen met een voorkeur voor complottheorieën achter raadselachtige sterfgevallen. Mozart zou bijvoorbeeld niet gestorven zijn aan reuma, syfilis of een virusinfectie (de mogelijke medische verklaringen), maar vermoord zijn door een jaloerse concurrent. En Descartes zou niet aan longontsteking zijn overleden (zoals altijd gedacht werd) maar vergiftigd zijn door een priester.
Zoiets is altijd goed voor aandacht in de pers en hoge verkoopcijfers, en dat is jammer. Het bevestigt de sensatiezucht, en doet afbreuk aan het serieuze karakter van het onderzoek. Een biografie als dit boek over Van Gogh is niet vernieuwend omdat er sensationeel nieuws in staat, maar omdat het beter inzicht biedt in het leven en werk van een belangrijke figuur uit het verleden.
Het probleem is uiteraard dat bijna niemand een dergelijk boek écht op waarde kan schatten. Is dat de reden dat recensenten zich bij het bespreken van biografieën liefst beperken tot de meest schokkende nieuwtjes, een weergave van het leven van de hoofdpersoon en een paar algemene opmerkingen over de stijl? Om te weten of de schrijvers hun bronnen goed weergeven, of ze zorgvuldig interpreteren en of het beeld dat ze schetsen betrouwbaar is, moet je immers zélf bijna evenveel van het onderwerp afweten – en dat is onmogelijk.
Het enige wat een recensent kan doen, is vragen opwerpen. Bijvoorbeeld deze: is het mogelijk om werkelijk in de bronnen door te dringen als je geen Nederlands leest? De auteurs hebben zich beholpen met Engelse vertalingen van bijvoorbeeld de brieven van Van Gogh, maar ze waren niet in staat om de originelen te lezen, of zelfstandig Nederlands archiefmateriaal te bestuderen. Hoewel ze een beroep konden doen op een team van niet minder dan elf vertalers voor de verwerking van Nederlandstalige literatuur, lijkt me dat toch een behoorlijke handicap voor biografen.
Naifeh en White Smith compenseren hun gebrek aan direct contact met de bronnen met een weidse visie en een literaire stijl. De manier waarop het boek begint is veelzeggend: „Theo dacht aan het ergste. In het bericht stond alleen dat Vincent ‘zich had verwond’. Toen Theo naar het station snelde om de volgende trein naar Auvers te halen, snelde zijn geest achteruit en vooruit. (…) Wat wachtte hem op het eind van zijn treinreis?”
Dat is de stijl van een roman, niet van een biografie. Ook verderop in het boek blijkt dat de auteurs vrij makkelijk heen en weer bewegen over de grens tussen fictie en non-fictie. Soms bekijken en beanalyseren ze de personages van buitenaf, soms zitten ze ineens in hun hoofd en beschrijven ze hun gedachten. Het helpt voor het inlevingsvermogen van de lezer en voor de spanning in het verhaal –dat nergens saai wordt– maar het wekt de achterdocht van de historicus.
De auteurs, die nadrukkelijk voor een literaire benadering en een psychologische insteek kiezen, laten hun hele verhaal cirkelen rond het karakter van Vincent en de relatie tussen hem en zijn broer Theo. De achtergrond van geestesziekten en religieuze wanen in zijn familie helpt om een duidelijker beeld van hem te krijgen, maar tegelijkertijd tonen de auteurs hier weinig nuance en fijngevoeligheid: ze leggen een al te rechtstreeks verband tussen religie en angst, waarbij de stap naar wanen snel gezet is. Dat is een gemis in de biografie van domineeszoon Van Gogh, die zelfs een tijdlang predikant wilde worden en in wiens leven religie een belangrijke rol speelde.
Het blijft daarom de vraag of dit boek terecht de ondertitel ”De biografie” draagt. Dat wekt de indruk dat hiermee het definitieve woord over Vincent van Gogh gesproken is. Juist de gekleurde blik en de dramatiserende pen van de auteurs vragen echter om een even grondig gedocumenteerd beeld dat tegenover het hunne gezet kan worden.
”Vincent van Gogh, de biografie”, Steven Naifeh en Gregory White Smith; vert. Mario Molegraaf; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 351 3147 7; 1070 blz.; € 49,95.