Gebedsgestalte
Men behoort ootmoedig en eerbiedig te wezen voor God wanneer men Hem aanbidt. Stefanus deed dit, toen hij tot een bewijs van zijn ootmoedigheid en eerbied voor God neerknielde en met gebogen knieën Hem aanbad. Het mag ook blijken uit de vermaning die David aan het volk deed, om in alle ootmoed en eerbied God te aanbidden, als hij zegt: „Komt, laat ons knielen voor de Heere, Die ons gemaakt heeft” (Psalm 95:6).Niemand kan toegang tot God hebben, noch iets in genade van Hem verkrijgen, zonder ootmoedig en nederig van hart te zijn. Zo nederig voor God te komen, is immers niet alleen billijk omdat God zo groot en heerlijk is, maar ook omdat de mens zo gering en veracht is in zichzelf. De mens is maar stof en as, ja zondig en verdoemelijk voor God.
O, wat zijn dan die mensen te beschuldigen en te bestraffen die, wanneer zij tot God bidden, niet weten hun knieën te buigen met een nederig en eerbiedig gelaat, maar dit meestal zittend op hun stoel, of liggend in hun bed doen. Zulke mensen slaan aan het bidden zonder eerst te bedenken wat zij bidden, zodat het slechts een gewoonte is en een sleur. Ook zij zijn te bestraffen die tot God komen en Hem bidden met een kwaadsprekende tong, met handen vol ongerechtigheid en met ogen vol van overspel. Zij verschijnen veel onbeschaamder voor God dan een bedelaar met een vuil kleed voor de koning.
Franciscus de Wael, pred. te ’s-Hertogenbosch (Waerheyts triumphe, 1657)