Bij Defensie hakt de wet van de verminderde meeropbrengst er stevig in
Generaal (b.d.) B. A. C. Droste
vraagt zich af of minister Kamp de juiste knopen doorhakt met zijn zeer vergaande reorganisatievoorstellen voor Defensie. In ongelooflijk korte tijd na zijn aantreden heeft minister Kamp van Defensie grote knopen doorgehakt. In feite behoren de huidige reorganisatievoorstellen voor Defensie tot de meest vergaande sinds de wederopbouw van de krijgsmacht na de Tweede Oorlog.
Het gaat om radicale en voor sommigen zelfs revolutionaire wijzigingen in de manier waarop de krijgsmacht zal worden aangestuurd: bevelhebbers verliezen hun positie en de krijgsmachtdelen verliezen hun directe invloed op het beleid. Tegelijkertijd wordt diep in de gevechtskracht -de operationele output- gesneden: 20 tot 25 procent van de schepen, tanks en vliegtuigen verdwijnt.
Vermenigvuldigingsfactor
Onrustbarend is daarbij dat enkele procenten minder begrotingsgeld met zo’n vermenigvuldigingsfactor in de output snijden. De wet van de verminderde meeropbrengst is bij het steeds lagere defensiebudget in volle werking! De vraag of de daadkrachtige minister de juiste knopen doorhakt, dringt zich op.
Vooropstaat dat minister Kamp lof verdient voor zijn besluitvaardigheid. Nu begon hij zijn ambtstermijn in een zeer luxe positie. Bij zijn aantreden werd hij al snel door de leidinggevende en spraakmakende leden van het defensieapparaat bewierookt. Eindelijk iemand op Defensie die daar graag wilde zitten en die zich in korte tijd als een politiek zwaargewicht heeft ontpopt. Met zulk een mandaat gewapend is het inderdaad verstandig snel te handelen. Het is tenslotte een bekend fenomeen dat de besluiteloosheid bevorderd wordt als iemand eenmaal in functie is en wordt geconfronteerd met de werkelijkheid en de lobby’s.
Aan de basis van de grote veranderingen bij Defensie liggen ongehoord zware bezuinigingen. Bezuinigingen uit het regeerakkoord-Balkenende I, die -en dat wreekt zich nu- niet door een veiligheids- of andere politiek-militaire redenering worden onderbouwd. Wil dat zeggen dat zonder die bezuinigingen geen reorganisatie was nodig geweest? Neen, net zoals bij ieder ander bedrijf is verandering en aanpassing aan steeds nieuwe eisen ook voor Defensie een permanent proces geworden om te kunnen overleven. De onveiligheid in de wereld is in feite een veiligheidsmarkt die samen met de technologische ontwikkelingen de motor voor de verandering van de krijgsmacht in gang houdt. Als wij kijken naar conflicten waaraan Nederlandse militairen na de beëindiging van de Koude Oorlog zo intensief hebben meegedaan, zien wij die ontwikkeling in de praktijk. Sommige type eenheden blijken meer gevraagd of zijn effectiever dan andere.
Praktische F-16
Daar moet dan wel met wijsheid mee worden omgegaan, want begin jaren negentig, toen zogenaamde vredesoperaties vooral in het licht van het begrip ”vrede” werden gezien, vond menigeen dat de rol van gevechtsvliegtuigen of tanks was uitgespeeld. Nederlandse F-16’s tonen in de praktijk echter keer op keer het tegendeel aan en ook voor de tank blijkt bij het recente conflict in Irak een hoofdrol te zijn weggelegd. Voor schepen gold zo’n kritische benadering in mindere mate, omdat zij al eerder werden gekenmerkt als bruikbaar in het brede spectrum waar militaire eenheden het meeste rendement opbrengen: inzetbaar van het niveau van humanitaire hulp tot en met de hoogste treden van het geweldsspectrum.
Wat zouden de keuzes geweest zijn als de reorganisatie alleen het gevolg zou zijn van veranderende omstandigheden en niet van zware financiële grepen in de defensiekas? Dan zou er een periodieke analyse moeten zijn van wat de veiligheidssituatie in de wereld verlangt en van waar Nederland politiek en militair aan mee wenst te doen. En dat zou dan resulteren in een prioriteitenlijst met capaciteiten en benodigde middelen. Deze lijst zou net zo lang zijn als de financiële polsstok zou reiken. Wat niet bekostigd zou kunnen worden, zou dan in principe afvallen. Als de onderbouwing van de politiek-militaire veiligheidsanalyse en de prioriteitenlijst degelijk en gedurfd zou zijn, zou daar ongetwijfeld ook een positieve invloed van uitgaan om de defensiebegroting op peil te houden of zelfs te laten stijgen.
Een dergelijke benadering klinkt helder, duidelijk en aantrekkelijk. Ook lijkt zij toepasbaar op de situatie waarbij de veranderingen worden afgedwongen door zware bezuinigingen, zoals nu het geval is. Maar het is helaas ook theorie. De vraag is dan ook: Is deze werkwijze door de defensieleiding gevolgd?
Andere overwegingen
Als we naar de te bezuinigen eenheden kijken, moeten wij op zijn minst constateren dat andere overwegingen een hoofdrol hebben gespeeld. Van een prioriteitenlijst wordt geen melding gemaakt en de pijn -hoe diep ook- lijkt redelijk over de krijgsmachtdelen te zijn verdeeld.
Welke zijn dan die andere overwegingen? Om te beginnen beschikken marine, landmacht en luchtmacht elk over goede tot uitstekende middelen, die inderdaad een breed spectrum van inzetmogelijkheden bestrijken. Dit biedt de regering de mogelijkheid op wisselende veiligheidsbehoeften in te spelen. En, zoals hierboven betoogd, het oordeel over wat nog relevant is, kan niet al te snel worden gegeven. De neiging van de minister en de defensieleiding om op enkele uitzonderingen na het geheel van de gevechtskrachtopties bij elkaar te houden, zij het op een lager kwantitatief niveau, is dan ook verklaarbaar en te verdedigen.
Maar zo makkelijk zal deze populaire minister er toch niet afkomen, zeker niet in de discussie in de Kamer. Er is zoiets als een minimumniveau waarbij een eenheid ’er nog toe doet’. Iedere defensieplanner worstelt met dat gegeven. Ondanks allerlei mooie verhalen is dat toch niet goed te kwantificeren, je merkt het pas als het te laat is. Dat minimumniveau heeft te maken met het gegeven of je alleen uitvoerder bent of dat je in staat bent zelf ontwikkelingen te anticiperen en daar beleid op af te stemmen. Beide zaken vereisen mensen -militairen- die op basis van ervaring en gezag invloed kunnen uitoefenen op de bruikbaarheid en de ontwikkeling van de krijgsmacht.
Balkan
Gelet op mijn eigen ervaring noem ik het voorbeeld van de F-16-eenheden van de Koninklijke Luchtmacht. De opmerkelijke resultaten in de Balkanoorlogen hebben overtuigend aangetoond dat daar nog voldoende kritische massa was om impact te maken. Er zijn andere kleinere luchtmachten te noemen, met in beginsel even moderne F-16’s, waar het criterium ’er echt toe doen’ niet wordt gehaald. Het blijkt dat daar structureel niet voldoende extra ’brainpower’ beschikbaar komt of is. Men is veelal gedwongen alleen met de dagelijkse uitvoering bezig te zijn. In die gevallen kun je zeggen dat de belastingeuro voor de krijgsmacht onderbesteed wordt. Ook voor eenheden van marine en landmacht zijn zulke voorbeelden te geven waarbij men nog net boven de kritische grens zweeft.
En wee de minister die succesvolle eenheden tot beneden dat kritische niveau laat dalen. De weg naar beneden wordt snel afgelegd, de weg terug is dan vrijwel onbegaanbaar.
Heeft de minister van Defensie de juiste knopen doorgehakt? De discussie over kritische omvang van succesvolle inzetbare eenheden moet maar eens stevig worden gevoerd.
De auteur is decaan van de faculteit luchtvaart- en ruimtevaarttechniek van de TU Delft en was van 1995 tot 2000 bevelhebber van de Koninklijke Luchtmacht.