Een derde hoogleraren in VS atheïst
AMSTERDAM – Een derde van de hoogleraren in de Verenigde Staten is atheïst. Dat is minder dan in Nederland, waar het percentage volgens onderzoeksbureau ForumC bijna de helft (44 procent) bedraagt. In beide landen is het aantal atheïsten in de wetenschap echter beduidend groter dan in de samenleving.
Deze gegevens kwamen donderdag naar voren tijdens een bijeenkomst in Amsterdam over een onderzoek dat ForumC (onderzoeksinstituut voor geloof, wetenschap en samenleving) deze zomer presenteerde. Daaruit bleek dat bijna de helft van de hoogleraren in Nederland zich atheïst noemt (44 procent), gevolgd door agnosten (28 procent), theïsten (17 procent) en ietsisten (5 procent).
Het percentage atheïsten in de Nederlandse samenleving als geheel is 14, zodat er onder wetenschappers aanmerkelijk meer atheïsten zijn dan onder de doorsneebevolking, zo stelde dr. Martine van Veelen, programmacoördinator bij ForumC, gisteren. Het hoogste aandeel atheïsten is binnen de biologie en de aardwetenschappen te vinden. Bij de historische wetenschappen bevinden zich relatief de meeste agnosten en –niet verwonderlijk volgens Van Veelen– binnen de filosofie en theologie de meeste theïsten. ”Ietsisten”, mensen die geloven dat er ”iets” is, vormen binnen alle disciplines een heel kleine minderheid.
Verder is opvallend dat de meeste hoogleraren christelijk zijn opgevoed (66 procent); 12 procent heeft een atheïstische achtergrond en 10 procent een agnostische. Vijf procent is opgevoed door ouders met een ”ietsistische” kijk op het leven.
Onjuiste stereotypen
Dr. Taede Smedes (Radboud Universiteit Nijmegen) merkte in een reactie op dat de resultaten tot onjuiste stereotypen leiden. „Nu wordt de suggestie gewekt dat wetenschappers vijandig staan tegenover religie, wat mijns inziens vooral te wijten is aan een dubbelzinnig gebruik van de term theïsme. Vanuit het perspectief van Amerika is theïsme identiek met een evangelicaal-fundamentalistisch geloof in een persoonlijke God. Veel wetenschappers moeten daar niets van hebben, maar beschouwen zich wel religieus. De vraagstelling had daarom veel genuanceerder moeten zijn. Veel spanningen op dit gebied komen ook niet van de wetenschappers, maar van de gelovigen, die de Bijbel letterlijk óf meer metaforisch lezen.”
Prof. Elaine Ecklund (VS) belichtte de verhouding religie en wetenschap vanuit haar vakgebied, de sociologie. Voor haar boek ”Science vs. Religion. What Scientists Really Think” (2010) deed zij een uitgebreid onderzoek naar de levensbeschouwing van Amerikaanse wetenschappers. Het onderzoek leerde onder andere dat 30 procent van de wetenschappers gelooft dat er geen God is, terwijl dit onder de doorsneebevolking van de VS slechts 2 procent is. Toch ziet 50 procent zichzelf als religieus, 20 procent als spiritueel, zij het in niet-religieuze zin.
Ook het verschil tussen wetenschappers die niet weten of er een God is (agnosten) en de doorsneebevolking is groot, respectievelijk 30 en 4 procent. Deze verschillen komen omgekeerd evenredig terug wanneer het over geloof gaat: 63 procent van de Amerikanen weet zeker dat er een God is. Dit in tegenstelling tot wetenschappers, van wie slechts 9 procent nooit twijfelt aan het bestaan van een God.
Uit Ecklunds onderzoek blijkt echter dat er van een zogenaamde boedelscheiding geen sprake is en dat de meerderheid van wetenschappers spiritualiteit en levensbeschouwing ook een plaats geeft binnen het wetenschappelijke werk. Van de religieuze wetenschappers in Amerika is 94 procent evolutionist.
Redelijkheid
Gisteravond was er een discussie tussen Ard Louis (natuurkundige, Oxford) en Herman Philipse (hoogleraar filosofie, Utrecht) over het geloof in God. Philipse zette in een filosofisch betoog uiteen dat er geen empirisch bewijs van Gods bestaan kan zijn. De christelijke God is een Geest zonder lichaam, van Wie we de intenties niet kunnen weten. Een calvinist heeft feitelijk geen argumenten nodig, want die beroept zich op de inspiratie door de Geest, zo gaf hij deze visie –denigrerend– weer.
Louis wil zich niet op de Bijbel of op openbaring beroepen, zo gaf hij tegenover de interviewer te kennen, maar leidde uit de vrije wil en de redelijkheid van de mens af dat er een God is. „Waarom is er iets, en niet veeleer niets”, was voor hem een argument voor een bestaan van God. Als gelovig natuurwetenschapper zei hij het universum gedragen te zien door een orde en intelligentie waarin hij de hand van God ziet.