”De witte veer” confronteert met loopgravenoorlog
Wie zegt wat goed en wat fout is in oorlogstijd? Wie is een held en wie een lafaard? Over zulke vragen laat de Ierse schrijver John Boyne zijn lezers nadenken met de roman ”De witte veer”.
Boyne is de schrijver die altijd vereenzelvigd zal worden met ”De jongen in de gestreepte pyjama”, een roman over een 9-jarige jongen die in 1943 naast een concentratiekamp in Duitsland komt te wonen.
Boyne is ontegenzeglijk een schrijver die weet te boeien. Met ogenschijnlijk simpele woorden kan hij de grootste spanning oproepen en hij weet die tot de laatste bladzijde vast te houden. Terwijl het thema van ”De witte veer” niet vernieuwend lijkt te zijn: de levenslange verwerking van oorlogservaringen.
De auteur verlegt het accent naar de Eerste Wereldoorlog, die de laatste tijd ook in fictie meer in de belangstelling komt. Daarnaast richt Boyne de aandacht op homoseksualiteit, in die tijd maatschappelijk onbespreekbaar, laat staan in het leger waarin iedere minder heldhaftige jongen (of hij nu weigerde wapens te hanteren of iets anders dan mannelijkheid liet zien) als ”witte veer” werd bestempeld.
Het leven van een gewetensbezwaarde in het leger was niet benijdenswaardig. Vaak werd hij veroordeeld tot de functie van brancarddrager en had in die rol als gemakkelijk doelwit maar een paar minuten te leven. Boyne heeft dit aspect zo realistisch mogelijk in de roman verwerkt.
Het boek bestaat uit acht delen. Afwisselend bevindt de lezer zich in 1919 in Norwich en in 1916 in het opleidingscentrum Aldershot en op het slagveld in Frankrijk. Vanuit de hoofdpersoon, Tristan Sadler, beleeft de lezer de hele beschreven periode mee. De verschrikking van de loopgravenoorlog dringt zich op.
Het psychologische aspect van de roman heeft te maken met de seksuele geaardheid van Tristan. Hij is er als jongetje al door afgewezen en kan ook als hij ouder is geworden op geen enkel begrip rekenen. Hij zoekt zijn toevlucht in het leger en vat vriendschap op voor een collega-soldaat. Die vriendschap kan echter niet bestaan in dit ruwe, nietsontziende milieu en een nieuwe, radicale afwijzing wacht hem. Die afwijzing is de genadeslag voor Tristan en brengt hem tot een vreselijke beslissing die hij zijn hele leven met zich zal meeslepen.
Heel geraffineerd ontwikkelt zich voor de lezer de steeds duidelijker wordende werkelijkheid waarin hij opgezadeld wordt met de vraag: Wie is de held en wie de lafaard? Degene die het gruwelijke systeem van de oorlogvoering ontmaskert en weigert nog langer daaraan diensten te verlenen en daarna gefusilleerd wordt? Of degene die weigert na te denken en bevelen uitvoert en toevalligerwijs overleeft?
Duidelijk is in elk geval dat het meer moed vraagt om nee te zeggen als je geweten dit ingeeft dan om de massa te volgen. Wie kan zeggen wat goed en fout is in een oorlog? Schrijnend is de wetenschap dat veel jongens van nog geen twintig op de slagvelden terechtkwamen en soms nog niet eens een vierkante centimeter grond wisten te veroveren.
En hoeveel afwijzing kan een mens aan? Wat gebeurt er als iemand in zijn diepste wezen wordt ontkend? Hoe lossen we dit schrijnende thema op?
Hoewel ik aanvankelijk weerzin voelde tegenover de geforceerde combinatie van oorlogvoering en homoseksualiteit, moet ik toegeven dat Boyne overtuigt door zijn integriteit van vertellen. Des te meer ben ik teleurgesteld door zijn woordkeus. Terwijl het taalgebruik in ”De jongen in de gestreepte pyjama” verfijnd is, is het in deze roman duidelijk anders. Het veelvuldig gebruik van een bepaald vloekwoord roept aversie op. Wellicht vraagt een ander decor om een andere woordkeus, maar in dit geval is het resultaat misplaatst. Een groot manco en een verkeerde inschatting van auteur of vertaler.
Boekgegevens
”De witte veer”, door John Boyne; uitg. Boekerij, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 225 6020 4; 319 blz.; € 19,95.