„Maar nu is hij aan d’andere kant”
ROTTERDAM – Dinsdag 14 mei 1940, 13.25 uur. Duitse Heinkels laten bommen vallen op Rotterdam. De Laurenskerk brandt grotendeels af. Alleen de toren en een paar buitenmuren blijven staan. Bij de kerkrestauratie na de oorlog worden de meeste graven geruimd. Ook dat van Brakel.
In 1683 kreeg Wilhelmus à Brakel, predikant te Leeuwarden, een beroep uit Rotterdam. Daar was Franciscus Ridderus overleden. De Maasstad wenste een predikant van minstens het niveau van Ridderus, vandaar dat beroep op Brakel. Hellenbroek zegt daar later over: „Niemand kon daaraan beter voldoen dan à Brakel; dat grote licht der Friezen. Lang genoeg had het in Friesland geschenen, nu moest ook Holland in dat licht delen.” Maar, het grote licht bedankte.
Voor de tweede maal reisde er een bode van Rotterdam naar Leeuwarden. Deze reis ging gepaard „met vele gebeden der godvruchtigen.” Brakel had niet opnieuw vrijmoedigheid het beroep af te wijzen en nam afscheid van Leeuwarden.
Op zijn reis naar Rotterdam werd Brakel op de Zuiderzee door een hevig noodweer overvallen. In Rotterdam werd reeds de droevige mare gehoord dat de reiziger schipbreuk had geleden, totdat de doodgewaande predikant tot veler verwondering toch op kwam dagen.
Op 21 november werd hij door Petrus Tilanus te Rotterdam bevestigd met de woorden uit Jesaja 52:7: „Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt.”
Rotterdam telde tien predikantsplaatsen en had vier kerken, de Laurenskerk, de Prinsenkerk, de Zuiderkerk en de Ooster- of Nieuwe Kerk. In zijn Rotterdamse periode schreef Brakel zijn bekendste boek, de ”Redelijke Godsdienst”, opgedragen aan „de Gemeente Gods in Nederland.”
Brakel bleef 28 jaar in Rotterdam. Hij stierf op 30 oktober 1711, 76 jaar oud. Hellenbroek schreef in zijn ”Algemene rouwklacht over het afsterven van den heer Wilhelmus à Brakel” onder meer: „Wat voor een man hij geweest is, hebt gij van nabij ondervonden; als ik mij daarmede zal inlaten, weet ik niet waar te beginnen en waar te eindigen. Ik moet noodzakelijk de zeilen intrekken, of ik stak zo diep in zee, dat ik niet weer ter ree zou raken.”
Op donderdag 5 november werd Brakel begraven in de Laurenskerk. Hellenbroek zei daarover: „Men schuift hem weg onder de donkere aarde van de groote kerk, tot de zalige opstanding.” Op zijn graf stond onder meer: „Hier rust hij, die niet rusten kon, voor hij aan Jezus zielen won. Een bidder voor zijn vaderland, maar nu is hij aan d’andere kant.”
De Laurens biedt nu een wat lege aanblik. De oude banken zijn al lang verdwenen. Het grote stoelenvak is leeggehaald. Halverwege de kerk staan wat nieuwe grijze stoelen op de dure natuurstenen vloer.
In de Laurens is al eeuwenlang sprake van gaande en komende mensen, die, schurend langs waarheid en leugen, hun weg gingen, tastend en zoekend naar de redelijke godsdienst, langs formulieren van Enigheid en vragen uit Heidelberg.
Er liggen geen doden meer begraven in de Laurens. Voor de oorlog lagen er onder de kerkvloer wel 1400 graven. Bij de restauratie na de oorlog zijn ze alle geruimd. De meeste resten werden overgebracht naar de Algemene Begraafplaats Crooswijk. Wellicht dat daar nog ergens de overblijfselen liggen van ”Vader Brakel”.
Wilhelmus à Brakel overleed op 30 oktober 1711. Naar aanleiding van zijn 300e sterfjaar bezochten we de vijf gemeenten die hij diende.